BERLIJN – Het bevalt Luk Perceval (1957) goed in de Duitse hoofdstad, een stad tien keer zo groot als Antwerpen, waar hij voor het laatst artistiek leider was. Hij kan hier anoniem ‘op café’ gaan en hoeft niet in iedere bruine kroeg aan aanhangers van het Vlaams Belang c.s. uit te leggen waarom zijn werk gesubsidieerd wordt. De Schaubühne am Lehniner Platz aan de Kurfürstendamm heeft een goeie energie, er werken veel mensen met een hoog artistiek potentieel. Maar de Schaubühne staat ook onder grote druk van de bezuinigingen waar de failliete hoofdstad van het verenigde Duitsland al jaren onder lijdt. De dwang om veel eigen inkomsten te halen uit publiekstoeloop is hier aanmerkelijk groter dan in Nederland en Vlaanderen. Dat leidt tot een marktgerichtere programmering. Waar de artistiek leider van de Berlijnse Schaubühne, Thomas Ostermeier, tegenwoordig publiekslievelingen in grote bezetting ensceneert, lijkt voor Luk Perceval de rol weggelegd die in het voetbal ooit Ausputzer werd genoemd, de vrije verdediger van de doelmond, hier dus de ultieme pleitbezorger van het toneel als autonome kunstvorm.

Het lukte Perceval de Schaubühne-diva Jutta Lampe terug te halen naar de Ku’damm, als titelheldin in een zwaar bewerkte versie van Racine’s Andromaque (nog altijd op het repertoire). In 2008, als Lampe 65 wordt, wil hij haar regisseren als Julia in Shakespeares klassieker. Voor de rol van Romeo heeft hij Thomas Thieme in gedachten, volgend jaar 60. Onder meer om deze Thomas Thieme blijft Perceval graag in Berlijn werken. Thieme is, ook in fysieke aanwezigheid en omvang, een toneelreus, een speelbeest met een compromisloze aanwezigheid op de planken. Perceval koos hem in 1999 als ‘Dirty Rich Motherfucker’, Richard III in zijn Shakespeare-marathon Schlachten. In München, waar Perceval vaak als gastregisseur werkt bij de Kammerspiele, maakte hij met Thieme een gewaagde Othello, deze dagen aldaar opnieuw op het repertoire.

In 2007 werkten ze, samen met een negenkoppig ensemble, vijf maanden lang aan een grote, viereneenhalf uur durende voorstelling over en van Molière. Thomas Thieme speelt daarin zowel de figuur van de schrijver (ER genoemd, HIJ, met hoofdletters), als de hoofdpersonages uit de vier Molière-teksten waaruit deze megavoorstelling is opgebouwd: Alceste de mensenhater, Don Juan de gemankeerde minnaar, Tartuffe de religoeroe en Harpagon de vrek. In Salzburg, waar de voorstelling afgelopen zomer in première ging binnen de Festspiele, waren er veel boe’s en bah’s. Pers en publiek in Berlijn reageerden gereserveerd. Molière, zoals de voorstelling kortheidshalve heet, blijft voorlopig op het repertoire, als topnummer in de weekendprogrammering van de Schaubühne.

Ik zag de voorstelling in Berlijn, in de gecombineerde zalen B en C van het Schaubühnecomplex: een open podium (geen lijst) met een grote tribune waar naar schatting zo’n zes- tot zevenhonderd mensen op passen. De achterwand is een hoge, betonnen, halfronde en kale nis, een toneelkathedraal zonder frutsels en fratsen. Er is een licht hellend podium gebouwd. Op dat podium staan (behalve een enkele barkruk) grote speakers als meubilair. En het sneeuwt. Boven het speelvlak (ontwerp: Kathrin Brack) hangen achter elkaar een aantal ronddraaiende balken, uit de openingen van die balken valt vrijwel permanent kunstsneeuw. Het is een hallucinant element in deze voorstelling. Je kunt gaan interpreteren – mensen in de winter van hun leven – maar dat helpt niks. Het witte dekbed op de vloer wordt gewoon dikker en dikker, mensen sneeuwen gewoon onder, personages die iets te verbergen hebben – of die zichzelf in de situatie van het stuk willen verbergen – verdwijnen gewoon onder lagen sneeuw.

De vier stukken van Molière – Mensenhater, Don Juan, Tartuffe en De vrek – zijn door een hakmachine gegaan. De bewerkers zijn de Duits-Turkse schrijver Feridun Zaimoglu en zijn coauteur Günther Senkel. Voor de kenners van het werk van Molière blijven de teksten, in kreupel (her)berijmde verzen, zeer herkenbaar. Maar dat doet niet ter zake. De teksten zijn aanleiding, niet uitsluitend bron of einddoel. Ze bieden op z’n hoogst, aldus Perceval, ‘een röntgenfoto van de kunstenaar’, volgens vertolker Thieme een mix van ‘melancholie, verveling en verloren illusies’. Molière biedt een ontluisterend, zwartgallig portret van een levensmoede auteur die volledig is uitgekeken op de nieuwe klasse van de bourgeoisie, de kleinburger die zichzelf omhoog likt en in dezelfde beweging naar beneden trapt. Er is maar één thema: de vroeg oud geworden mens die zich de vraag stelt: wat is liefde?

De openingsscène is al minuten op gang en we hebben nog geen tekst gehoord als Thomas Thieme naar een microfoon graait en ermee op zijn kale kop slaat. Het ritme wordt door de negen andere toneelspelers, die her en der op het meubilair van speakers hangen, liggen, leunen, overgenomen. Dit is muziektheater, spreekgezang, rap, een orgie van koren. Thomas Thieme’s zingzang klinkt als het geluid van een afgetrapte, gedrogeerde blueszanger. In het ritme van de kreupele versregels van auteur Zaimoglu & Co klinkt dat zo: ‘Liebe ist Palaver. Liebe ist Papperlapapp/ Liebe ist wenn ich die Liebe verfehle ganz knapp/ Liebe ist die erste Fick nach dem grossen Sündenfall/ Liebe ist ein Frauenarsch, die Backen fest und prall.’ Thieme ratelt, rochelt en ronkt. Hij zal dat deze hele fascinerende toneelavond blijven doen. Een criticus noemde hem ‘ein Sprachrythmusmaschine’.

De andere toneelspelers bevrijden zich van deze magnetiserende protagonist. Ze maken samen een familieportret, een gezelschap van losers, gevangen in de granieten kop van hun bedenker. Zoals Thomas Bading, die in het middelste deel de stamvader Orgon speelt, een bedrogen kleinburger die helemaal opgaat in de valse religieuze dromen van zijn leidsman Tartuffe. Hier is de voorstelling ronduit hilarisch (Thieme is even offstage). Bading maakt een formidabele act van een man die in zijn midlifecrisis de tai-chi heeft ontdekt als medium & message tegen de sleur van alledag. De toneelspeler die Thomas Thieme’s protagonisten echt in de tang neemt is Karin Neuhäuser, die onder meer Donna Elvira uit Don Juan speelt, of liever, zingt: schlagers die zo uit een Brecht/Weill-stuk geplukt hadden kunnen zijn, en die Molière/Don Juan tot een krachteloze masturbatieact inspireren.

Molière is een geweldig gespeelde en uiteindelijk vreugdeloos trieste voorstelling. Verwacht vooral geen virtuoze Molière-komedie, dit is eerder een tragedie, het genre waarin de schrijver/speler zo graag wilde excelleren, wat hem almaar niet lukte. In het slotdeel wordt de sneeuwval een sneeuwstorm. De winter van Molière’s leven is aangebroken. En het is een en al discontent. Mét hem gaan Alceste, Don Juan, Tartuffe en Harpagon roemloos ten onder. De ER-figuur is samen met zijn protagonisten gevangen in een incontinentieluier, de microfoon kan hij niet eens meer vasthouden, die is gewoon op zijn kop gebonden. ‘Was immer ich tat: ich verfehlte, ich versäumte, ich verging/ Ich bin aus Trieb und Glaube gemacht, ein ekelhafter Mischling.’ Het ‘walgelijk stuk stront’ Molière kan in zijn lange, zeer lange laatste ademtocht nog slechts één kreet herhalen, eindeloos herhalen: ‘Liebe ist… Liebe ist… Liebe ist.’ Dan valt-ie om. Tijdens de eerste vijf minuten van het slotapplaus blijft hij pesterig liggen. Slot van een voorstelling om af en toe volledig krankzinnig van te worden, maar die zo ijzig consequent is opgebouwd dat-ie niet meer van het netvlies is te branden. Gruwelijk. En prachtig!

Molière wordt op 24 en 25 november hernomen in de Schaubühne in Berlijn