
Is Roel van Duijn, voormalig provo en langdurig pain in the ass van Nederlands naoorlogse establishment, eigenlijk een halve fascist? De vraag alleen al lijkt zo idioot dat hij eigenlijk niet gesteld kan worden. En toch, Roel van Duijn stelt hem zelf wel, zij het niet met zoveel woorden. Dat doet hij in een opmerkelijke, ja wat is het eigenlijk, ‘spiegelbiografie’ van de vrouw die in de jaren van collaboratie vermoedelijk Nederlands meest bekende nsb’ster was: Julia Op ten Noort, geboren in 1910, gestorven in 1996 en gewoonlijk omschreven als nationaal-socialistisch politiek activiste of iets in die trant. Inderdaad, dat was jonkvrouwe Op ten Noort. Uiteindelijk koos ze zelfs voor de radicale (SS-)richting, voor inpassing van Nederland in het Duitse Rijk. Daarmee ging ze verder dan Mussert en de zijnen. En in zo’n vrouw ziet provo, kabouter, boer, pacifist, GroenLinkser, liefdesverdriettherapeut en lopend-jaren-zestig-boegbeeld een verwante? Kan het gekker?
Toch begon Julia Op ten Noort haar ‘politieke’ carrière op geheel ander vlak – en daar ligt meteen een eerste parallel met haar biograaf: bij de zogenoemde Oxford-group, een licht zweverige internationale organisatie die naar hernieuwd christendom en wereldvrede streefde. Julia raakte zoals zoveel hooggeplaatste figuren in de ban ervan. Eenmaal zo ver waren de jaren dertig al een stuk voortgeschreden, waren vader, moeder en broer Op ten Noort lid van de nsb geworden en zinderde Europa van Hitler.
Vanaf de zomer van 1934 raakte Julia tevens in de ban van het nationaal-socialisme, in het bijzonder van twee oudere vertegenwoordigers ervan: Reichsführer van de SS Heinrich Himmler en de op dat moment nog zoekende maar spoedig prominente nsb’er Meinoud Rost van Tonningen. Een tijdlang zwierf ze heen en weer tussen beide bewegingen, probeerde de twee ook te verbinden maar koos uiteindelijk: de Groot-Germaanse gedachte trok meer dan het internationaal vredesspiritualisme.
Vanaf dat moment beijverde jonkvrouwe Julia zich voor de nsb, was vooral actief in de vrouwenbeweging, ontmoette honderden, inspireerde honderden. Alom werd ze bewonderd, zeker door mannen, en ze bewonderde zelf ook, vooral mannen. Ook op dit gebied, dat van de jongens en de meisjes om het zo maar te zeggen, ligt een moeilijk grijpbare relatie tussen Roel en Juul. In de tekst van dit boek gebeurt er voortdurend iets tussen hen. Liefde en haat. Regelmatig duikt Van Duijn dan ook op in de door hem zelf beschreven geschiedenis, becommentarieert, filosofeert, bemoeit zich zelfs met de gang van zaken. Zo spijt het hem dat hij niet oud genoeg was om de naoorlogse rechtszaak tegen Julia bij te wonen, ‘ik zou me op de publieke tribune opgevreten hebben’, schrijft hij. De aanklager pakte de vrouw veel te zacht aan.
Het moment suprême in Julia’s leven, het onderwerp ook waaraan dit boek zijn titel ontleent, kwam toen ze een zoon kreeg, februari 1944. Dat was opmerkelijk omdat zij bewust ongehuwd was. Maar het was spectaculair – en dat is het tot vandaag gebleven – omdat steeds weer het verhaal ging dat Himmler de vader was. Roel van Duijn doet, zoals enkelen vóór hem, al het mogelijke te achterhalen of dat klopt. Het definitieve antwoord blijft uit. Zo niet het levensverhaal van die zoon. Het is in en in treurig. Het boek begint ook met die treurnis: van het rottende lijk van een veertiger dat in een zolderwoning in Frankfurt wordt gevonden. Dat gebeurde in 1989. Drank, drugs, verwaarlozing, zelfmoord? Wat een sterke blonde knaap voor de Führer had moeten worden, werd een tragedie.
Zijn moeder leefde toen nog, eveneens in Duitsland en in simpele omstandigheden. Sinds geruime tijd was ze teruggekeerd naar de geest en in Bhagwan, macrobiotiek, boeddhisme en vergelijkbare spiritualiteiten verzeild geraakt. Het was bekering nummer 3 van haar leven en is het even zoveelste raakpunt met haar biograaf.
In het laatste hoofdstuk van zijn boek gaat Roel van Duijn uitvoerig in op overeenkomsten en verschillen tussen hem en Julia Op ten Noort. Daarbij vertelt hij ook over zijn eigen leven. Hij verkeerde eveneens langdurig in een spirituele omgeving. Hij was ook radicaal. Hij vindt ook dat een mens zichzelf ideële taken moet stellen. Nu is eenieder vanzelfsprekend geneigd te stellen dat dergelijke taken ver af staan van het nationaal-socialisme en dat het dus simpelweg onmogelijk is dat een spiritueel mens een dergelijke ideologie aanhangt. Maar dat is dus onjuist, zoals Roel van Duijn in dit boek aantoont, terecht volgens mij.
Blijft de vraag waar het misging, wel bij Julia en niet bij Roel. Het antwoord op deze vraag, het antwoord van laatstgenoemde althans, laat zich samenvatten in één woord: compromis of compromisbereidheid. Het kan heel ingewikkeld zijn links- en rechts-radicale denkbeelden uit elkaar te houden, maar is er wel degelijk een fundamenteel verschil tussen radicalen en democraten, stelt Van Duijn met een flinke dosis zelfkritiek. Radicalen houden tot het einde vast aan hun idealen. Democraten begrijpen dat dergelijk utopisme gemakkelijk tot ontsporing kan leiden. ‘Het is pijnlijk om vanuit een utopisch streven te erkennen dat je je op zeker moment beter in bestaande rijen kunt scharen’, schrijft hij schuldbewust in de laatste regels van zijn boek. En: ‘Utopisme, je mag je er niet door gevangen laten nemen.’ Volgens mij is dat een belangrijk besef. Het tekent tevens het belangrijkste verschil tussen Julia en Roel. Dat verschil is niet ideologisch maar strategisch, pragmatisch zo je wilt. Een pijnlijk inzicht.