Hij lijkt zo onecht, zo Amerikaans, als hij met zijn aura van opgeblazen vrolijkheid in december door ons polderland banjert. Santa Claus, een amalgaam van Europese Sint-Nicolaas-tradities, wordt hier met argusogen bekeken. Terecht? De Ierse schrijver en Booker Prize-winnaar Roddy Doyle vindt vast van niet. Hij droeg zijn tweede kinderboek, Zwerver redt het kerstfeest, zelfs aan «Santa» op. «Voor de kerstman». Een ongewoon kerstverhaal volgt.
Dublin, kerstavond. Geen witte kerst, maar hitte, uitgedroogde cactussen en verliefde hagedissen. Geen vals sentiment, maar idioterie en vindingrijke zinspelingen op het boek als zodanig. Hoofdstuk zes leidt een eigen leven en groeit op van «klein hoofdstuk zes», «de tienerjaren», de «volwassene» tot «heel oud hoofdstuk zes». «Toen ik jong was hadden we niet van dit soort idiote hoofdstukken. Wij hadden echte verhalen.» «Dood hoofdstuk zes» is het onvermijdelijke eind.
Doyles spel met zijn eigen boek, maar ook de humorvolle verwijzingen naar bijvoorbeeld Bruce Springsteen en Harry Potter, geven het boek postmodernistische allure. Buitengewoon knap is dat deze postmodernistische dwalingen niet afleiden van het eigenlijke, levendige verhaal over vier kinderen en een hond genaamd Zwerver, die samen met Santa Claus het kerstfeest redden wanneer Rudolf het rendier, geveld door griep en een «burn-out», er de brui aan geeft. Rudolf heeft het gehad met de jeugd: «Ze zijn verwend, man, die kinderen van tegenwoordig.» En Santa Claus realiseert zich dat de snelle Zwerver hem moet helpen: «Geen cadeaus, geen kerstman. Zo werkte het.» Het geloof, «het sprookje zou uit zijn». Dus trekt Zwerver de goedgevulde arrenslee met Santa Claus en de kinderen en gaat in vliegende vaart de gehele globe rond. Maar «Zwerver trok veel meer dan een arrenslee vol cadeaus. Hij trok de toekomst van het kerstfeest.»
Het wordt een wervelende tocht, een krankzinnige fantasie, die de lezer terugbrengt tot de werkelijkheid en de kern van het kerstfeest, dat zijn magie en bekoring verliest zonder speelgoed brengende Santa Claus. Kerstmis gaat om geven, saamhorigheid en blijdschap (gelijk onze Sint-Nicolaasgedachte). Deze boodschap is niet opgenomen in Doyles «moraalachtige dingen» achter in het boek, maar meesterlijk en onsentimenteel verpakt in een met vaart geschreven hilarisch verhaal, dat aan kracht wint in het Engels en waaraan Brian Ajhars zwart-witillustraties extra snelheid toevoegen.
Santas bekoring in Zwerver redt het kerstfeest doet denken aan de bekoring van de andere oude, kindvriendelijke speelgoedbrenger: Sint-Nicolaas. Ooit bisschop van Myra, heilige, machtige wonderdoener, alwetend en onsterfelijk. Maar sinds de jaren zestig is er sprake van een structurele afbrokkeling van zijn waardig- en kundigheid. In de vele geseculariseerde kinderverhalen is hij als Sinterklaas zijn heiligheid kwijt, woonachtig op aarde, stokoud, moe, ziekelijk en, onder toezicht van moderne pedagogen, ook al niet meer beloner van het goede en straffer van het kwade. Waar Jean Dulieu in Paulus de hulpsinterklaas (1961) nog over «Sínt-Nicolaas» spreekt, al wel oud en een «bedroefde grijsaard» maar ook «een grote, rijzige gestalte» en «goede heilige» die Paulus de boskabouter vertelt van zijn «wondere werken», spreekt Thea Dubelaar in haar nieuwste boek Sinterklaas zakt door zijn paard over «Sinterklaas». Te oud om «kinderen mee naar Spanje te nemen» («ze maken altijd lawaai»). «Treurig», omdat moderne kinderen computers en gameboys verkiezen boven treinen. En sterfelijk als hij vanaf zijn schimmel neervalt en doodstil blijft liggen.
Dubelaars toegankelijke, eenvoudige verhaal draait om de schimmel die door veelvraat lijdt aan overgewicht. Hij zakt door zijn benen en kan Sinterklaas niet dragen als deze over de daken moet om cadeaus uit te delen. En zonder cadeaus geen sinterklaasfeest (hoe vergelijkbaar met Doyles verhaal). Een bruin paard ter vervanging van de schimmel blijkt geen optie: «Bij een rode mantel hoort een wit paard en een zwarte Piet.» Zo niet, dan verliest Sinterklaas helemaal zijn identiteit. In haar boek pleit Dubelaar oprecht voor behoud van de vertrouwde ingrediënten van het sinterklaasfeest. Toch mist ze Doyles kunde om middels verbeelding te komen tot de kern en magie van de wérkelijke Sint-Nicolaasviering. Sinterklaas zakt door zijn paard is daardoor niet meer dan een aardig, fantasierijk verzinsel. De kleurige tekeningen van Kees de Boer, die Sint met een wipneus tonen (een contrast met de zwart-wittekeningen van de indrukwekkende Sint-Nicolaas in Dulieus boek), passen bij Dubelaars Sinterklaas die aan nog verder gezichtsverlies lijdt. Zijn identiteit is steeds moeilijker vast te stellen. Geleidelijk aan lijkt hij inwisselbaar met Santa Claus. Ook oud, kindvriendelijk en gever van geschenken.
Het is duidelijk: geen geschenken, dan geen Sint-Nicolaasfiguur. Geen Sint-Nicolaas figuur, dan geen kerst of sinterklaasfeest. Het géven verbindt de boeken van Doyle en Dubelaar. En of Sint-Nicolaas als speelgoedgever nu verschijnt in de gedaante van Santa Claus of Sinterklaas maakt niet uit. Zolang in de verhalen doorklinkt (liefst subtiel en onsentimenteel) dat géven, blijdschap en saamhorigheid de authentieke Sint-Nicolaasgedachte weerspiegelen, bestaan Sinterklaas én Santa Claus waarachtig. Dus: «Makkers, stáákt uw wild geraas. t Heerlijk avondje is gekomen!»