Vroeger schoof hier vaak haar collega Mira Rafalowicz (1941-1998) aan, die ooit het begrip kroeg- en keukendramaturgie uitvond. Waarin het socratische gesprek over toneel en dramaturgie altijd start vanuit ‘groeiende cirkels van het waarom’: waarom nu, waarom hier, waar gaat het over en voor welk publiek maken we deze vertelling? Dat was bij uitstek het speelveld van Marianne Van Kerkhoven. In 1994 schreef ze: ‘Dramaturgie heeft altijd iets te maken met het omzetten van gevoel in kennis en omgekeerd. Dramaturgie is de schemerzone tussen kunst en wetenschap. Maar het is ook de passie van de blik van de eerste toeschouwer. De verlegen vriend. Het oog dat onbevlekt wil kijken. Dramaturgie wordt gevoed door schroom.’
Dat de overgang van het politiek vormingstheater uit de jaren zeventig (als voorbeeld Het Trojaanse Paard, dat ze zelf mee oprichtte) naar het toneel als artistiek hoogwaardig en maatschappelijk relevant discours in de jaren tachtig (als voorbeeld Jan Decorte, aan wie ze haar eigen troep in 1981 overdroeg), in Vlaanderen zoveel beter is beschreven dan bij ons danken we aan de scherpe pen van Marianne Van Kerkhoven. Ze speelde in die ontwikkeling zelf een rol op de achtergrond. Ze hoefde niet zo nodig ook nog op de groepsfoto. In een mini-essay over dramaturgie (‘Kijken zonder potlood in de hand’) schreef ze over die bescheidenheid: ‘Dramaturgie is een eindig beroep. De dramaturg moet kunnen omspringen met eenzaamheid. Het werk lost op in de productie.’ Vaak was dat een voorstelling die ontstond vanuit een reservoir

aan materiaal, een stuwmeer dat Van Kerkhoven graag persoonlijk groef en vulde.
In het Brusselse Kaaitheater (waar ze vanaf 1985 huisdramaturg was) werkte ze even gretig samen met Josse De Pauw, Guy Cassiers en Jan Lauwers als met Anne Teresa De Keersmaeker (haar analyses van de dansstukken van Rosas zijn onovertroffen) of de vanuit de plastische kunsten werkende theatermaker Kris Verdonck. Theater als massamedium wantrouwde ze ten diepste. Kunstenaars moeten, desnoods radicaal en eventueel tegen de tijdgeest (of de stand van de politieke barometer) in, met hun publiek durven breken, elitair durven zijn. Het gevecht om een nieuw publiek mee te krijgen op een haaks ingeslagen weg maakt immers deel uit van de zoektocht die kunst heet. Marianne Van Kerkhoven hekelde de plannen om jonge kunstenaars onder te brengen in grote toneelhuizen om er het vak te leren. Die verzuipen daar. Een overheid die zorgzaam wil zijn voor kunst, moet diversiteit durven garanderen. ‘Er zijn ook mensen die klein willen blijven. Je moet zorgen dat er zowel kleine plantjes zijn als grote bomen.’
De opdracht die ze zichzelf almaar opnieuw gaf, werd ook de titel van het boek waarin haar mooiste essays en observaties werden gebundeld: Van het kijken en van het schrijven (2002). Ze vormen een blijvende zee aan inspiratie. Ook voor het jonge toneelvolk, met wie ze zich tot het eind bleef engageren.
Marianne Van Kerkhoven is in de nacht van 3 op 4 september na een ziekbed van een jaar toch nog vrij plotseling overleden.