‘Wij graven hier naar wat er in de grond zit. Voor ons maakt het niet uit of dat een mammeluks paleis is, een christelijke kerk of een deel van de joodse Tempel.’ Ronni Reich is de opgravingsleider die namens de Israelische oudheidkundige dienst verantwoordelijk is voor het graafwerk aan de voet van de Tempelberg. ‘Wij hebben geen andere ideologie dan de wetenschap. Maar dat geldt niet voor hen.’ Hij wijst naar boven, waar schijnbaar achteloos een tweetal duidelijk joodse jongeren tegen het hek geleund staan. Ze dragen keppeltjes, hebben baarden en op hun rug slingert losjes een geweer. ‘Alles wat wij doen wordt geregistreerd. En o wee als we hier botten vinden of graven, dan staan er onmiddellijk tientallen van hun medestanders klaar om ons het werk onmogelijk te maken.’ Volgens de ultra-orthodoxe joden is het heiligschennis om te rommelen met de overblijfselen van overledenen. Eenmaal begraven moeten de resten ongestoord en ongeschonden rusten tot aan de jongste dag.
Moshe Dachstein, lid van Gevrat Kadisha, de overkoepelende organisatie voor de instandhouding van joodse graven, heeft vandaag dienst. Vijf uur lang zal hij niets anders doen dan van een afstand het werk van Ronni Reich en zijn arbeiders nauwlettend volgen. Hij heeft daarvoor zelfs een klein verrekijkertje bij zich om beter te kunnen zien wat er zich beneden afspeelt. Volgens hem wil zijn organisatie helemaal niet dat de opgravingen gestaakt worden, maar willen zij slechts dat de joodse wet gehandhaafd wordt.
‘Ik ben er trots op dat ik hier aan deze opgraving mag meedoen.’ Peter Sushkin is een 24-jarige joodse Amerikaan die al voor het derde seizoen als vrijwilliger aan de opgraving in Jeruzalem meedoet. ‘Als jood is het geweldig om hier op deze plek te graven en de resten van ons verleden bloot te mogen leggen.’
Achter het klooster van de Witte Paters, aan de Via Dolorosa, zijn ook archeologen aan het werk. Franse wetenschappers, verbonden aan de vlakbij gelegen Ecole Biblique. Deze voornamelijk katholiek geschoolde archeologen graven naar de restanten van het Jeruzalem uit de tijd van Jezus. Een prachtige reconstructie bij de ingang van het opgravingsterrein suggereert dat men intussen de vijver en bijbehorende gebouwen heeft blootgelegd die in het Nieuwe Testament uitvoerig worden beschreven en waar Jezus een paar van zijn wonderen verricht zou hebben. In werkelijkheid strijden de archeologen nog steeds over de precieze betekenis van de gevonden ruines. Broeder Francois van de Ecole Biblique: ‘De vondsten hier zijn dermate gecompliceerd dat we eigenlijk niet goed weten wat we er mee aan moeten. Het enige wat we weten is dat de opgegraven gebouwen en waterwerken ergens uit het begin van de jaartelling stammen en dat er op deze plek al vrij vroeg een kerk heeft gestaan. Meer dan dat valt er eigenlijk niet te zeggen.’
Voor de gelovige pelgrims maakt dat echter niets uit. Zij staren vol eerbied naar de overblijfselen en slaan nog eens een kruis. Zoals ze dat ook doen op andere plekken in Jeruzalem die volgens de overlevering in het leven van Jezus een grote rol hebben gespeeld.
‘IN HET JAAR 1004 voor onze jaartelling veroverde Koning David de stad Jeruzalem op de Jebusieten. Daarmee begint de geschiedenis van deze stad.’ Zo staat het in de foldertjes die het organiserend comite van de ‘Jeruzalem 3000’-manifestatie uitgeeft. Natuurlijk, in de bijbel wordt dit verhaal uitgebreid beschreven, tot en met de manier waarop David de stad wist in te nemen. Maar is het daarmee ook waar?
‘Natuurlijk niet.’ Dr. Margreet Steiner, een Nederlandse archeoloog die gepromoveerd is op de oudste geschiedenis van Jeruzalem, is tamelijk duidelijk in haar uitspraken. ‘Wat de archeologen tot nu toe in en om Jeruzalem hebben gevonden, bewijst het bestaan van koning David niet. Er zijn geen schriftelijke bronnen over deze koning en zelfs de datering van wat men algemeen voor davidisch materiaal houdt, is omstreden. Kortom, het werkelijke bestaan van koning David is op zijn minst twijfelachtig. Er is buiten de bijbelse verhalen maar een tekst bekend waarin de naam David voorkomt: een inscriptie die bij een opgraving elders in Israel is gevonden. Daar is sprake van “een koning uit het huis van David”. Nog afgezien van wat dat precies betekent, “huis van David”, stamt die tekst ergens uit de achtste eeuw voor Christus. Dus van ten minste tweehonderd jaar nadat David geleefd zou hebben.’
Waar komt die stelligheid over David en de inname van Jeruzalem dan vandaan? John Seligman, stadsarcheoloog van Jeruzalem: ‘Het antwoord op die vraag is heel eenvoudig en tegelijk ook heel ingewikkeld. Allereerst komt dat natuurlijk doordat de verhalen in het Oude Testament voor wat betreft de latere koningen van Israel, zoals Hizkia, Menasse en andere, historisch redelijk betrouwbaar zijn. Er bestaan voor de meeste van die koningen zowel archeologische als schriftelijke bronnen die met de gegevens uit de bijbel corresponderen. Op grond daarvan nam men aan dat dat dan voor de eerste koningen van Israel ook wel zou opgaan.
Iedereen die nu iets aan bijbelonderzoek doet, weet echter dat de historische gedeelten uit het Oude Testament (de bijbelboeken Koningen I en II en Kronieken I en II) pas gecomponeerd zijn na de Babylonische ballingschap. Dat wil zeggen ergens aan het begin van de vijfde eeuw. Men heeft toen natuurlijk gebruik gemaakt van bestaande tradities en vermoedelijk zelfs van geschiedschrijvingen. Het is dan ook logisch dat de feiten uit de toen nog redelijk recente geschiedenis vrij nauwkeurig in dat nieuwe verhaal zijn opgenomen. Maar het is niet logisch - zelfs onwaarschijnlijk - dat de compositie als geheel, inclusief de vroegste geschiedenis, historisch betrouwbaar is. Nog afgezien van de vraag of de auteurs van toen de bedoeling hadden om een betrouwbaar historisch overzicht te schrijven.
Daarnaast is er vanaf het allereerste echte archeologische onderzoek, in het begin van de vorige eeuw, voortdurend de ideologische behoefte geweest om het bestaan van David te bewijzen. Die behoefte kwam in eerste instantie uit de christelijke hoek. Men wilde het gelijk van de bijbel aantonen. Na het ontstaan van de staat Israel in 1948 heeft de joodse, nationale ideologie een enorm stempel op het onderzoek gedrukt. Als men het bestaan van David, de eerste koning der joden, kon bewijzen, dan had men een mooi ideologisch wapen in handen tegen degenen die de aanspraken van de joden op Jeruzalem en het heilige land bestreden.’
RonnI Reich, john Seligman en al die andere moderne archeologen werken waardenvrij. Ze graven naar wat er op te graven valt en publiceren hun gegevens. Voor hen speelt ideologie nauwelijks meer een rol. Maar wat gebeurt er met de resultaten van al hun archeologisch onderzoek?
‘Toen koning David de stad rond het jaar 1000 voor onze jaartelling innam, begon de joodse geschiedenis van Jeruzalem en die duurt tot op heden voort.’ Een Amerikaanse gids vertelt aan dertig ademloos toehorende vijftigplussers schaamteloos zijn ongefundeerde ideologische boodschap. ‘En als u daar kijkt, kunt zich voorstellen hoe David vanuit zijn paleis in de hoogte over de stad uitkeek. En als hij naar beneden keek wat zag hij dan?’ De groep is bijbelvast, want als uit een mond klinkt het ‘Batsheba’!
Ten zuiden van de Tempelberg, langs de helling die afdaalt naar het dal van de beek de Kidron, liggen imposante ruines. Enorme stenen muren die op sommige plaatsen wel een hoogte van twintig meter bereiken en de overblijfselen van ronde wachttorens. Tussen deze wirwar van muren en torens zijn houten vlonders en metalen trapjes aangebracht, zodat de toerist de overblijfselen van alle kanten goed kan bekijken. Op de borden bij de entree staat: ‘Welcome to the City of David Archeological Gardens.’ Dus toch overblijfselen die bij deze legendarische koning horen?
Margreet Steiner: ‘De oudste stukken muur, en tegelijk de meest indrukwekkende die daar te zien zijn, stammen uit een veel eerder tijdvak, namelijk het midden van de bronstijd. Toen was hier al een ommuurde stad. Die stad is op een bepaald moment aan het einde van de bronstijd verlaten, waarom en hoe weten we niet. Daarna is er lange tijd eigenlijk geen sprake geweest van iets dat op een stad lijkt. Aan het begin van de ijzertijd heeft hier niet meer gestaan dan een kleine nederzetting met daarbij een versterkt fortje. Dan, aan het einde van de ijzertijd, dat is zo rond de tiende, elfde eeuw voor Christus, zie je plotseling een enorme groei van die nederzetting. De muur wordt versterkt en opgehoogd en het aantal inwoners stijgt. Dat weten we omdat we veel resten van woningen uit die tijd hebben teruggevonden. In die tijd is er blijkbaar een periode van economische bloei geweest in wat nu Israel heet. Niet alleen hier, maar ook op andere plekken zien we nieuwe steden ontstaan.’
VANAF DE JOODSE wijk in het zuiden van de oude stad loopt een ondergrondse winkelstraat in de richting van de islamitische wijk. Overal tussen de chique boetiekjes en galerietjes zie je resten van zuilen en in een deel van de straat maakt het gladde plaveisel van kleine tegels plaats voor enorme oneffen keien. Deze straat is een reconstructie van de zogeheten Cardo, een overdekte galerij die in de Romeinse tijd van noord naar zuid door de stad liep. Twee joodse activisten van het comite ‘Jeruzalem 3000’ proberen hier de voorbijgangers de Jeruzalem-rol te laten tekenen. Voor een klein bedrag kun je je naam op een perkamenten rol zetten. Je hoort dan bij de Vrienden van Jeruzalem en je naam zal ook komen te prijken op een officieel monument dat ergens volgend jaar wordt onthuld. Het geld wordt gebruikt voor goede doelen.
Op de vraag of het niet erg toevallig is dat juist op het moment dat de positie van Jeruzalem weer ter sprake komt, er een herdenking wordt georganiseerd waarbij de nadruk ligt op de joodse identiteit van de stad, krijgen we geen antwoord. Het lijkt zelfs alsof deze vraag niet wordt begrepen. Twijfelen wij soms aan die drieduizend jaar? Twijfelen wij soms aan de geschiedenis? Geloven wij dan niet dat de eerste koning van Israel de stad innam en zo het joodse Jeruzalem stichtte?
Drieduizend jaar joods Jeruzalem - dat is eigenlijk de boodschap. De ideologie die de archeologie lang gekleurd heeft mag dan voor de archeologen zelf dood zijn, voor velen in Jeruzalem en daarbuiten is zij nog springlevend. De Amerikaanse toeristen gaan tevreden naar huis. Gesterkt in hun geloof en vervuld van mooie verhalen. En de twee jonge vrijwilligers in de te mooi gerestaureerde Cardo twijfelen geen moment aan het bestaan van koning David.