Nederland gaat in Uruzgan ‘de opbouwinspanningen met meer middelen ondersteunen’. Dat is de teneur van de artikel-100-brief waarmee de regering haar besluit toelicht om de missie in de Afghaanse provincie te verlengen tot augustus 2010. Het doet denken aan het begin van de missie, bijna anderhalf jaar geleden. Politici benadrukten de hulpinspanningen en bagatelliseerden het militaire gedeelte.
Dat strookte niet met wat de militairen aantroffen in Uruzgan. De veiligheidssituatie werd, en wordt, almaar slechter. Deze zomer werden zware gevechten gevoerd, onder meer in de districten Chora en Deh Rawod. Ook de recent uitgevoerde operatie Spin Gahr, waarbij Nederlandse en Britse troepen de Baluchivallei binnentrokken, was bepaald geen hulpverlening. De eerste dagen werd er flink gevochten en gebombardeerd, leerde eigen waarneming ter plaatse. In Uruzgan zijn tot nog toe twaalf Nederlandse militairen gesneuveld. Enkele tientallen raakten gewond. Navo-bommen doodden er op z’n minst zeventig burgers en vermoedelijk honderden Taliban-strijders. Dus laten we eerlijk zijn: Nederland voert oorlog in Uruzgan. En de vraag is of we die kunnen winnen.
Die vraag kan de volksvertegenwoordiging niet beantwoorden als ze moet afgaan op de artikel-100-brief. Er staat namelijk niets in over de toegenomen kracht en de slimme tactieken van de Taliban. Behalve dit: ‘De meeste volgelingen van de Taliban lijken eerder gedreven door onwetendheid, vervreemding, manipulatie en opportunisme dan door ideologie. Uitzicht op verzoening en herintegratie, inclusief participatie in het politieke proces, zou velen van hen over de streep kunnen trekken.’
Gelukkig kunnen onze volksvertegenwoordigers de brief nu vergelijken met een recente studie. Antonio Giustozzi van de London School of Economics onderzocht de Afghaanse opstand van wat hij de Neo-Taliban noemt. Een groot deel van de ‘oude’ Taliban vecht niet meer. De opstand wordt gevoerd door jonge, bloedfanatieke rekruten. De harde kern bestaat uit in Pakistan opgeleide koranstudenten en jihadistische jongeren uit Afghaanse dorpen, vaak aangeleverd door de lokale moellah. Deze zeer ideologisch gedreven harde kern vormt de helft van de beweging. Van de overigen vecht een deel om de opportunistische redenen die de regering in haar brief aanhaalt. Maar dat ‘uitzicht op verzoening en herintegratie’ hen de wapens zou doen neerleggen, moet worden uitgesloten. Giustozzi omschrijft het amnestieprogramma dat sinds 2003 bestaat als een mislukking.
Wat hier gebeurt, is niet mooi. Nederlandse militairen worden een oorlog in gestuurd die geen oorlog heten mag. De regering schetst geen eerlijk beeld van de strijd. Het gaat over ‘opbouwinspanningen’ en ‘uitzicht op verzoening’, terwijl de Neo-Taliban snel in kracht toenemen, stelt ook Giustozzi. Volgens zijn berekeningen bedroeg hun aantal afgelopen lente zo’n 17.000 en dat aantal groeit. In Uruzgan, een van de kerngebieden van de Taliban, kunnen zij volgens zijn informatie op elk gewenst moment beschikken over 2500 man. En ook dat zullen er alleen maar meer worden. Na augustus 2008 zal echter het aantal Nederlanders in de provincie worden afgebouwd tot rond de 1100 man. Het maakt de vraag of wij de oorlog kunnen winnen tamelijk pregnant.
Het lijkt erop dat de Taliban de Navo in de tang hebben. De Navo heeft te weinig troepen in het gebied en kan de strijd slechts winnen als zij luchtsteun inroept. Maar bombardementen veroorzaken burgerslachtoffers. De Taliban helpen daar graag een handje bij door burgers te gijzelen. Dat er burgerslachtoffers vallen wordt vervolgens door diezelfde Taliban in hun propaganda uitgebuit. Dat zie je terug in de cijfers van opinieonderzoek. In het zuiden blijkt de steun voor de Navo gekelderd: van 83 procent vorig jaar naar 45 procent nu. Als belangrijkste reden noemen de mensen de burgerslachtoffers door Navo-bombardementen. Dat zijn er ongeveer 300, terwijl de oorlog dit jaar aan 5800 mensen het leven kostte, het merendeel Taliban-strijders en burgers die door hén vermoord werden. De kelderende steun is dus geen bewijs voor de wreedheid van de Navo, wel voor de effectiviteit van de Taliban-propaganda.
De vraag of wij deze oorlog kunnen winnen, is tevens een morele vraag. Het kan niet zo zijn dat we opnieuw, net als ten tijde van Srebrenica, onze belofte om de bevolking veiligheid te bieden niet kunnen waarmaken. Tijdens de strijd om Chora en Deh Rawod lukte het de Nederlanders slechts ternauwernood de gebieden te behouden. In dorpen die de Taliban in handen kregen, werden mensen onthoofd, verminkt, in brand gestoken en doodgeschoten, omdat ze met de regering of de Nederlanders hadden samengewerkt. De kans is aanwezig dat Isaf deze zomer volledige districten zal verliezen aan de steeds sterker wordende Taliban.
Wat zal dan nog overblijven van de ‘steun’ voor de Uruzgan-missie? Die bedraagt, volgens cijfers van Defensie zelf, nog slechts 30 procent; 41 procent van de Nederlanders is tegen. Bij het begin van de missie was dat nog 38 procent vóór en 29 procent tegen. Vroeger werd er nog wel eens gesproken over ‘maatschappelijk draagvlak’ voor een militaire missie, maar sinds dat uit het toetsingskader is geschrapt, vind je er geen woord over in de artikel-100-brief.
Zou premier Balkenende, die zo’n hoge morele standaard hanteert wat betreft de hulp aan het Afghaanse volk, zich wel eens afvragen wat een Nederlandse militair moet doormaken die terugkeert in een schouderophalende samenleving, die zijn missie onzin vindt? Zou de premier wel beseffen dát het oorlog is in Uruzgan? Bij de komende discussie in het parlement zou het zinvol zijn als de regering dat eens zou toegeven.