
Al vroeg in haar schrijfcarrière wist Toni Morrison dat jazz en blues lange tijd de enige helende, en noodgedwongen geïmproviseerde, kunstvormen waren voor zwarte artiesten. Daarom wilde ze in haar verhalen een oraal ritme laten doorklinken. De verteller bleef onzichtbaar, de lezer diende het verhaal aan te voelen en niet zozeer op zoek te gaan naar de vertelstem. Jazz (1993) vormt een hoogtepunt in Morrisons oeuvre, een vertelling die eveneens geïnspireerd is op zwarte magie en Griekse mythen, vooral de Icarus-mythe. De ‘choral note’ in al haar romans is het refrein van de blues én het klassieke Griekse koor.
In haar allerlaatste, volumineuze essaybundel The Source of Self-Regard wijst ze op een eeuwenlang verdoezeld feit van de oorsprong van de zogenaamde westerse cultuur: Egypte. De oude Grieken hadden nogal last van ‘Egyptomania’. Dus Afrika blijkt de bron van de westerse cultuur en beschaving…
In oktober 1988 hield ze voor een gehoor van tweeduizend mensen een indrukwekkende lezing in Ann Arbor, voor de University of Michigan. Die lezing van anderhalf uur – ik was er toevallig bij als toenmalige writer in residence – is opgenomen in The Source of Self-Regard. Zij gaat niet alleen over ‘eerste zinnen’ in haar romans, maar vooral over de onuitgesproken Afro-Amerikaanse aanwezigheid in de Amerikaanse letteren. Morrison zag overeenkomsten tussen de Griekse tragedie en Afro-Amerikaanse gemeenschapsstructuren; dat wil zeggen de betekenis van zang en refrein, de heroïsche strijd tussen de veeleisende gemeenschap en het overmoedige individu dat neigt naar vluchten, vliegen of verdwijnen. De herkomst van veel Amerikanen ís immers de vlucht! De meeste Amerikanen zijn geworteld in ontworteling, zoals schrijver Leslie Fiedler het eens verwoordde. Bijna iedereen komt van elders.
De blues is daarvan het besef. Daarom is elk boek van Morrison opgebouwd uit verschillende stemmen, solo’s die levensverhalen vol liefde, haat en geweld verbeelden. Het complete koor van stemmen en tegenstemmen creëert een historisch beeld van een gemeenschap van oude en nieuwe slaven. Niet toevallig heet de eerste afdeling van de essaybundel The Foreigner’s Home.
Over slavernij zegt Morrison in The Source of Self-Regard prikkelende dingen, bijvoorbeeld dat historisch gezien oorsprong en gevolgen ervan niet altijd racistisch gevoed waren. De slavernij vanuit Afrika, waarbij zwarte vorsten betrokken waren, wérd racistisch. Slavernij is dus een gecompliceerd, meerduidig begrip, net als nationalisme, globalisme en kosmopolitisme. In dit ‘tijdperk van het spektakel’ met een noodzakelijke maar soms hopeloze ‘war on error’ (de strijd tegen nepnieuws en doortrapte manipulatie met informatie) is het probleem van het nationalisme niet zozeer zelfbeschikking ‘maar de specifieke epistemologische illusie dat je alleen onder gelijkgestemden thuis kunt zijn en je begrepen voelen. Wat verkeerd is aan nationalisme is niet heer en meester in je eigen huis willen zijn maar de overtuiging dat alleen mensen zoals jezelf in dat huis mogen vertoeven.’
Literair taalgebruik is in staat, gelooft Morrison, om niet alleen de historie te herijken en te herschrijven maar ook de begrippen die verwarring zaaien te herdefiniëren. Dan ontwikkelt zich een anti-schematisch denken. Pigment als overheersend thema in het politieke discours – luister naar rechtse nationalisten – werkt beperkend (zwart-wit) en stigmatiserend.
De tweede afdeling van The Source of Self-Regard heeft Morrison Black Matter(s) gedoopt. Die opent ze met een hommage aan Martin Luther King. In het titelessay duikt indirect Herman Melville’s witte potvis Moby Dick op. ‘Geen romance is vrij van wat Melville “de macht van zwartheid” noemde, vooral niet in een land waarin een, al zwarte, populatie aanwezig was waarop de verbeelding haar angsten, dilemma’s en verdeeldheid kon projecteren die haar (…) obsedeerden.’ En de grootste Amerikaanse angsten zijn, zo formuleert Morrison het, de angst een outcast, een falend of machteloos mens te zijn en de angst voor grenzeloosheid.
Een opzienbarend essay in The Source of Self-Regard gaat over de grootmoeder van het Amerikaanse modernisme: Gertrude Stein. Morrison fileert, honderd jaar na dato, Steins Three Lives, over drie vrouwenlevens, waarbij ze zich concentreert op het ‘anders zijn’ van Melanctha, de gekleurde vrouw over wie het lange middenstuk van Three Lives gaat. Stein, de schrijver van The Making of Americans, geeft Melanctha, in tegenstelling tot de andere twee vrouwen (die Duits-Amerikaans zijn) geen nationaliteit. ‘Zij is een negerin, en daarom zelfs nog in 1909, veertig jaar nadat de proclamatie alle slaven bevrijdde, zonder een vastgesteld staatsburgerschap.’ Een ‘Amerikaan’ is nog altijd een witte Amerikaan. Morrison analyseert de racistische vooroordelen van Stein nauwgezet, vooral als het gaat om de seksualiteit van Melanctha, zonder Stein geheel in de literaire ban te doen, want zo sectarisch is Morrison nooit. Ze merkt en passant op dat Stein in 1909 alleen over vrouwelijke seksualiteit kon schrijven via zwarte personages, nooit vanuit witte.
Wie The Source of Self-Regard leest, merkt enerzijds dat er vele herhalingen in de bundel zitten en dat er nauwelijks is geredigeerd. Anderzijds beseft hij of zij dat Morrison met dit boek een staalkaart levert van wie werkelijk de Amerikaanse literatuur bevolken en hoe woordkeus een dubieuze denkwereld kan onthullen. De Nobelprijswinnaar van 1993 Toni Morrison was niet alleen een uitmuntende schrijver maar ook een zeldzaam goede lezer, die nooit de nuance uit het oog verloor.