«Het merendeel van de natie bestaat uit vreemdelingen. Wij hebben maar enkele erg oude families hier, en de voorvaders van de meesten van ons waren eens vreemdelingen, als we over vijfhonderd jaar terugkijken. We zien dat de daaropvolgende generaties dit niet blijven, en laat iemand komen vanuit welk land hij maar wil, hij kan alleen maar voor zichzelf een buitenlander zijn. Zijn hele nageslacht moet, als zij hier blijven, Engels zijn, in weerwil van zichzelf. Ik was altijd van mening, en ben dit nog steeds, dat het binnenhalen van buitenlanders nooit schadelijker voor een natie gevonden kan worden dan het planten van bomen voor een familie. Zij zijn ons eerst tot last, nemen de grond in beslag die anders zou kunnen worden gebruikt en leveren misschien weinig of geen winst op voor degene die ze plant. Maar zijn nageslacht verdient dan vaak tien pond voor elke zes stuivers die hij eraan uitgaf.»

Dit is ook een manier om tegen het migratievraagstuk aan te kijken. Het citaat dateert uit 1714 en is afkomstig van Bernard Mandeville, die tot deze overdenking kwam naar aanleiding van de troonsbestijging van de Britse koning George I. Deze was afkomstig uit Hannover en sprak Latijn, Frans, Italiaans en zelfs Nederlands, maar geen Engels. Dat Mandeville de bezwaren van de meeste Britten tegen deze vorst niet deelde en van mening was dat een buitenlander op de troon best heilzaam kon zijn, had ongetwijfeld te maken met het feit dat hij zelf een immigrant was.

Mandeville (spreek uit: Mándewiel) was in 1670 geboren in Rotterdam als zoon van de stadsgeneesheer. Hij zou net als zijnvader arts worden, maar zou dit ambt vanaf zijn 23ste in Engeland uitoefenen, omdat hij uit zijn geboortestad verbannen was. Hij had namelijk een hekeldicht geschreven tegen de corrupte baljuw en schout Jacob van Zuylen van Nyeveldt. Nadat dit op 5 oktober 1690 was aangeplakt, brak een dag later het zogenaamde Costerman-oproer uit.

In 1693 vestigde Mandeville zich in Londen als arts, waar hij zich specialiseerde in maag- en zenuwstoornissen en psychosomatische aandoeningen. Hoewel over zijn leven weinig bekend is, staat vast dat hij omging met hooggeplaatste heren en vooraanstaande geleerden. De Amerikaanse natuurkundige en politicus Benjamin Franklin maakte hem als jonge knaap mee en omschreef hem als «een hoogst geestige en onderhoudende metgezel».

Als arts keerde Mandeville zich tegen het medische establishment zoals dat was georganiseerd in het Royal College of Physicians, en dat huiverig was voor de nieuwe, experimentele wetenschapsbeoefening. De empirische methode paste hij niet alleen toe in zijn eigen vak, maar ook in zijn bestudering van de maatschappij. Hij liet zich niet leiden door allerlei traditionele opvattingen en vrome uiteenzettingen over hoe de dingen zouden moeten zijn, maar onderzocht hoe ze werkelijk in elkaar zaten. Hij preekte niet, hij observeerde.

Wie wil weten hoe de maatschappij functioneert, moet rekening houden met de menselijke ondeugden en tekortkomingen. Hierin leek hij op de beruchte zeventiende-eeuwse filosoof Thomas Hobbes. Maar anders dan zijn voorganger, die in een vrijwel absoluut staatsgezag de enige garantie voor een ordelijke samenleving zag, geloofde Mandeville dat de ondeugden van individuele mensen – zoals ijdelheid, hebzucht en machtshonger – voor de maatschappij als geheel een zegen waren. Dit resulteerde in de bekende uitspraak: «Particuliere ondeugden, publieke weldaden.»

Dit Private vices, public benefits vormde de ondertitel van Mandeville’s roemruchte De fabel van de bijen (1723-29), dat bestond uit het gedicht De morrende korf, Of eerlijk geworden schurken en een aantal toelichtende essays. De meeste mensen stellen hun eigenbelang voorop, en dat is maar goed ook. In deze concurrentiestrijd gebruiken ze al hun energie en inventiviteit, waardoor ontdekkingen en uitvindingen worden gedaan en de algehele welvaart wordt bevorderd. Wanneer we daarentegen een volstrekt deugdzaam en altruïstisch leven zouden leiden, waarbij we niemand wilden benadelen, ons eigenbelang verloochenden en elke ijdelheid uitbanden, zouden we zowel in materieel als cultureel opzicht een uiterst armetierig bestaan hebben.

Anders dan zijn vele tegenstanders beweerden, verheerlijkte Mandeville de menselijke «gebreken» niet. Hij weigerde alleen ze als zodanig te brandmerken en beschouwde ze als eigenschappen. In plaats van ze te ontkennen of te bestrijden, zoals de moralisten willen, kunnen we er beter op een verstandige manier mee omgaan. Deze houding blijkt ook uit een ander berucht geschrift van Mandeville, dat eveneens is opgenomen in deze uitgave, en dat als titel heeft Een bescheiden verdediging van openbare bordelen. Volgens Mandeville veroorzaken de vrome vijanden van de prostitutie meer ellende dan ze bestrijden. Wanneer de overheid de prostitutie goed organiseert kan een plaag als de welig tierende geslachtsziekten – de «Franse pokken», zoals dat toen werd genoemd – worden ingedamd. Bovendien is Mandeville van mening dat wie over geen enkele seksuele ervaring beschikt als huwelijkspartner vaak een ramp is.

De vileine scherpte waarmee Mandeville de schijnheiligheid te lijf gaat is indrukwekkend en doet weldadig aan. Het zal niet verbazen dat Voltaire bijzonder enthousiast reageerde op The Fable of the Bees. Hij dichtte een eigen versie van dit betoog, Le Mondain, met de beroemde slotregel: «Het aardse paradijs is hier bij mij.»

Mandeville, die in de rest van de wereld bekender is dan in zijn geboorteland, was een typische representant van de Verlichting en geldt tegenwoordig als een van de belangrijkste aartsvaders van het liberalisme. Maar nu bijna drie eeuwen later het liberalisme op vrijwel alle terreinen des levens gezegevierd lijkt te hebben, wordt ook duidelijk wat de zwakte van Mandeville’s visie is. Het wordt immers steeds twijfelachtiger of een bekwame en goed georganiseerde overheid in staat is om een samenleving bijeen te houden die bestaat uit niets dan individuen die allen hun eigen portemonnee, roem of geslachtsdeel vooropstellen. Tegelijkertijd heeft Mandeville, zoals blijkt uit zijn standpunt inzake immigratie, geen antwoord op groepen die er een collectieve én afwijkende identiteit op nahouden. Zijn diagnose van sommige maatschappelijke kwalen is overtuigend, zijn remedie schiet te kort.