
Het is bevreemdend om na afloop van het nieuwe familiespektakel van Theater Rotterdam aan de kinderen of jongvolwassenen uit je gezelschap te vertellen dat het écht zo is gegaan. Doorgaans gebeuren er in een sprookje juist dingen die in werkelijkheid níet kunnen. Dat het sinistere aardmannetje Repelsteeltje goud kan spinnen uit stro, voltrekt zich op het toneel met een theatertruc die het jongste publiek verbijstert en de ouderen verrukt omdat ‘ie zo geestig doorzichtig is. Die gelaagdheid is typerend voor de aanpak van regisseur Pieter Kramer en tekstschrijver Don Duyns, die met hun jaarlijkse familievoorstelling een theatergenre introduceerden dat uitgroeide tot een razend populaire traditie.
Maar deze keer zorgt de mix van fantasie, gekende verhalen en actuele grappen voor een geniale en belangwekkende omkering. De bedenkers van Repelsteeltje en de blinde prinses hebben van de Greet Hofmans-affaire een vaderlands sprookje gemaakt. Er was eens een vrouw met geheimzinnige gaven – een heerlijk zelfgenoegzame Joke Tjalsma met grijze vlecht en op gezondheidssandalen – die naar het hof kwam om de blinde koningsdochter te genezen. En om de koningin de ogen te openen voor de daden van haar Slechte Echtgenoot, een gemene jager die kinderen verwekte bij andere vrouwen. Waarop deze de koningin in een gekkenhuis wilde opsluiten zodat hij zelf eindelijk koning kon zijn.
De brallende Prins Bernhard (lekker vet neergezet door Patrick Duijtshoff) en de spiritueel en feministisch ontwaakte Juliana (een glansrol van Kim van Zeben) zijn als ‘sprookjesfiguren’ even karaktervol als Repelsteeltje van meesterschmierder Wart Kamps, die het uitgelaten kinderpubliek stampvoetend verbiedt om zijn naam te zeggen, omdat hij recht heeft op privacy. Geweldig is het zweverige gebedsgenezingstafereel waarin Juliana en haar hofdames onelegant in katzwijm vallen. En aandoenlijk zijn weer de meespelende kindertjes als de ingenieus vormgegeven varkens van de boerendeerne die door Bernhard wordt bezwangerd, en als een vloot Lockheed-vliegtuigjes.
Toch mist er iets in de optelsom van grofheid en subtiliteit die dit genre zo aantrekkelijk maakt. De liedteksten op bekende melodieën zijn deze keer niet geschreven door cabaretier Alex Klaasen, maar door Peter van de Witte, op Duitse pophits en schlagers. Het is goed bedacht dat Juliana een woeste versie zingt van Nina Hagens ‘Unbeschreiblich weiblich’, maar de liedteksten zijn niet aansprekend en geven de personages geen mogelijkheid om met hun innerlijke roerselen het publiek te raken. Het enige personage dat ontroering oproept is Judith van den Berg als Prinses Marijke, die later Christina wil heten. Zij is hier niet slechtziend maar blind. Van den Berg spreekt zacht met een ouderwetse dictie: ze is een net opgevoed meisje uit een andere tijd, en daarmee het tegenbeeld van de eigentijds vrijpostige en zelfbewuste boerendeerne Sterre. Maar in alle verwikkelingen is zij de minst stuurloze figuur. Statig en koninginwaardig stevent zij af op de troon. Het sprookje voorziet niet in haar magische genezing. Greet Hofmans leert haar wel te vertrouwen op haar zintuigen, zodat ze zonder blindenstok obstakels kan omzeilen. Dat een blinde koningin een land in verwarring zal gaan regeren, is een emancipatorisch statement en een sprookjesachtige uitkomst.
Theater Rotterdam, Repelsteeltje en de blinde prinses. Tournee t/m 30 april, theaterrotterdam.nl