Tenminste, tot vorige week toen de commissie-Willems in de kruitdampen van de presentatie van het IRT-rapport haar eindverslag presenteerde over de vraag waarom alle pogingen om de gezondheidszorg te herstructureren faliekant mislukken. De conclusies van Willems c.s. waren minstens even vernietigend als de bevindingen van de commissie-Wierenga, maar in de IRT-schermutselingen gingen ze vrijwel geheel verloren.
De commissie was aan het werk gezet naar aanleiding van de verzuchting van PvdA-fractievoorzitter Wöltgens, tijdens de algemene beschouwingen van vorig jaar, dat na de zo succesvolle parlementaire enquete naar de uitvoering van de sociale zekerheid dit middel maar vaker uit de kast moest worden getrokken. Wöltgens noemde met name de volksgezondheid, waar hervormingsplannen ondanks een brede politieke consensus steevast schipbreuk leiden. Het CDA, al jaren een weinig tekstvaste hoofdrolspeler op dit terrein, zag de bui al hangen en stribbelde hevig tegen; de VVD en GroenLinks waren voor; D66 meende dat de PvdA langs deze omweg Simons wilde rehabiliteren. Na veel getouwtrek rolde er de veel vrijblijvender variant van het parlementaire onderzoek uit. Het eindverslag bevestigt desondanks de meest sombere vermoedens over het hoge stroopgehalte van het gezondheidszorgmoeras. Vrijwel geen enkele partij is de afgelopen jaren bij haar standpuntgebleven. Afhankelijk van de politieke wind of het gehuil dat uit het moeras opstijgt, verbouwt en - vooral - vertraagt men plannen, waarbij deelbelangen en lobbycircuits het per definitie winnen van het doel waarover men het kamerbreed eens is: het bereiken van een doelmatig werkende en breed toegankelijkegezondheidszorg.
Niet de feiten zijn in deze stroperige sfeer doorslaggevend maar ‘mythen en metaforen’. Daarbij verwijst de commissie naar het debat tussen staatssecretaris Simons en VNO-voorzitter Rinnooy Kan in het najaar van 1991, dat het Waterloo van het plan-Simons inluidde. Simons verloor dat debat in de ogen van de buitenwacht ‘op punten’ op basis van ‘stijl en performance terwijl zijn met cijfers onderbouwde argumenten, zo erkent de commissie tweeëneenhalf jaar na dato, eigenlijk vernietigend waren voor de VNO-voorzitter. Of de gezondheidszorgpolitie ooit uit dit moeras kan worden getrokken, is zeer de vraag. De commissie-Willems prevelt iets over het verlaten van loopgraven en het maken van duidelijke keuzen, maar is verder niet echt duidelijk. Het enige echt concrete is het voorstel om het prijsbeleid van de Nederlandse zorgverzekeraars en de farmaceutische industrie te toetsen aan de Europese kartelwetgeving. Maar tegelijkertijd is dat ook veelzeggend: impliciet lijkt de commissie daarmee te erkennen dat het moeras via Nederlandse wetgeving niet te dempen is.