‘Een baby is een geschenk. Ik zou blij moeten zijn, maar ik ben het niet. Dit is een vergiftigd geschenk, ik heb niet om dit cadeau gevraagd.’ In het ehbo-kamertje van de sporthal waarin vluchtelingen worden opgevangen verneemt Bionda Heeringa-De Kreij hoe de zwangerschap van Ayaa is ontstaan. De jonge Eritrese is verkracht, ergens tijdens haar drie maanden durende, eenzame vlucht.

Ayaa spreekt Engels en vertelt in de beslotenheid van de provisorische spreekkamer aan de vrijwillige verloskundige haar verhaal. Ze durft niet naar huis te bellen, bang om slecht nieuws te horen over haar zieke man en driejarig zoontje, bang om over haar eigen leed te vertellen. Wat zal dat voor gevolgen hebben? Ze wil nu in elk geval graag samen blijven met een vriendin – een landgenote, die ze in de opvang heeft ontmoet. Met haar kan ze praten. Of ze samen kunnen blijven, moet bezien worden. Want gezamenlijke overplaatsing wordt alleen aan families gegarandeerd.

Vrouwen lopen tijdens hun vlucht een grote kans op verkrachting en seksueel misbruik. Veel slachtoffers zwijgen over wat er gebeurd is, helemaal als een zwangerschap het gevolg is. Voor elke vrouw is het psychisch zeer belastend om aangifte te doen, onderzoeken te ondergaan, laat staan als het gevoel van veiligheid ver weg van huis volledig ontbreekt. En als vrouwelijke vluchtelingen dan uiteindelijk hun verhaal willen doen, dan belemmeren taalproblemen, culturele verschillen, onbekendheid met de Nederlandse gezondheidszorg, drukte in de opvang en gebrekkige voorzieningen vaak een daadwerkelijke melding. Schuldgevoel – ‘Had ik die man maar niet vertrouwd’ – en relativering van het eigen leed – ‘Thuis komen er dagelijks mensen om, ik leef’ – komen vaak voor. Af en toe speelt angst voor de dader of angst voor verstoting ook een rol.

De unhcr signaleert wantoestanden in grote kampen in Turkije, Libanon en Jordanië. In Duitsland stuurden hulpverlenende instanties een brandbrief aan de vrouwelijke politici in de fracties van de Hessense Landdag over de onveiligheid van vrouwen in noodopvangen. Slachtoffers kunnen daar nu naar aparte voorzieningen voor vrouwen. In de Duitse media is de onveiligheid van gevluchte vrouwen inmiddels een groot thema. Juliane von Krause, oprichtster van Stop dem Frauenhandel uit München, stelt dat het grootste gedeelte van de alleenreizende vrouwen een of andere vorm van seksueel geweld heeft ervaren tijdens de vlucht, of ermee te maken krijgt in de opvang. Ze ziet het grote aantal zwangerschappen (en eenmaal in een vrouwenopvang: abortusverzoeken) bij binnenkomende vrouwen als een indicatie van seksueel misbruik.

‘De schaal van deze vluchtelingenstroom, de wijze van vluchten, de massale gemengde opvang, het zijn allemaal factoren die seksueel geweld doen toenemen’, meent medisch antropologe Marian Tankink. Ze is adviseur van War Trauma en auteur van het proefschrift Over zwijgen gesproken, over seksueel misbruik bij gevluchte vrouwen. ‘Er zijn nogal wat vrouwen die puur vanwege de kans op verkrachting en seksuele uitbuiting voor ze vluchten de prikpil nemen’, zegt ze. ‘Dat zegt wel wat.’

Vormen vrouwen die alleen reizen, zoals Ayaa, een risicogroep? Hebben ze speciale hulpverlening nodig? Is in gezelschap reizen een garantie tegen seksueel misbruik? ‘Wij zien nauwelijks vrouwen die werkelijk in hun eentje hier komen’, zegt Jojanneke Nieuwenhuis van Stichting Bootvluchteling. ‘Maar wat de onderlinge verhoudingen in de groepjes zijn, wat daarin gebeurt, daarnaar kunnen we alleen gissen.’ In de ellende van de eerste opvang is er helaas onvoldoende aandacht voor seksueel misbruik, constateert ze. Je gaat als vrijwilliger op Lesbos of Leros niet op zoek naar nog meer misère. Je hebt je indrukken, je hoort geruchten en je hoopt dat er meer aandacht voor kan zijn op de plekken waar vluchtelingen uiteindelijk terechtkomen.’

‘Ik had nooit, nóóit in mijn eentje willen vluchten, dat had écht niet gekund.’ De 22-jarige Riham reisde van het zuidelijkste puntje van Turkije tot Oostenrijk, samen met haar broertje, een andere jongen en twee meisjes. Het vijftal groeide op in een historisch stadje in West-Syrië, waar nu nog maar een paar honderd burgers wonen. Ze hadden afgesproken bij elkaar te blijven tot ze West-Europa zouden bereiken en dat lukte.

Vrouwen op de vlucht worden vaak geannexeerd door ‘beschermers’ die niet zelden seks eisen

De grote Griekse kampen, zo hoorden ze van stadgenoten die eerder waren gevlucht, moesten ze mijden. ‘Kara Tepe, daar heb je bendes. Afghanen, Albanezen. Die beroven mensen omdat ze Syrische paspoorten willen en zijn echt gevaarlijk voor vrouwen.’ Nee, ze kent niemand die dat is overkomen, maar het is algemeen bekend; ze heeft het ook van hulpverleners gehoord. Zélfs vrouwen met hoofddoeken zijn daar niet veilig.

Vrouwen die hun reis alleen beginnen worden vaak geannexeerd door ‘beschermers’ die niet zelden seks eisen, weet Marian Tankink. ‘Ik ben toch beter dan tien anderen’, houden ze de vrouwen voor. En dan zijn er ook nog smokkelaars die behalve geld ook seks eisen en dreigen de hele familie achter te laten.

Op de vluchtroute waren er wel vervelende, opdringerige en bemoeizuchtige mannen, vertelt Riham. En er waren lokale griezels. ‘Creeps everywhere.’ Ze vertelt het verhaal van een vriendin, een vrouw die ze hier ontmoette, die met haar moeder reisde. Een Hongaar bood het tweetal een slaapplaats aan. Ze verwachtten op zijn boerderij een gezin, dat had hij gesuggereerd. Na aankomst zei de man dat zijn vrouw even weg was, maar er woonde daar geen vrouw, dat zagen ze zo. Maar het regende dat het goot en ze waren van de route af. Een beklemmende, doorwaakte nacht volgde, moeder met een mes in de hand.

Meisjes worden ook erin geluisd, zegt Marian Tankink. ‘Vaak worden ze dan gechanteerd. Zo van: “Jij wil vast niet dat je familie moet horen hoe jij aan die telefoonkaart kwam.” Ook al had ze die eerst gewoon gekregen.’ Het is daarom ook geen goed idee om familieleden aanwezig te laten zijn als hulpverleners medische of psychosociale gesprekken met vrouwen voeren, vindt Tankink. ‘Om allerlei redenen kunnen ze dan hun mond houden – bijvoorbeeld om diegene de knoop heeft doorgehakt over het vluchten een schuldgevoel te besparen.’

Riham praat in de verleden tijd over haar vluchtweg. ‘Ja, ik ben al in een andere sfeer van being. Ik voel me veilig in Nederland, ook in de opvang.’ Over geweld tijdens de vlucht wordt onderling weinig gesproken. Er zijn zoveel dingen – politieke en religieuze verschillen, angsten en zorgen, onderlinge ergernissen – die noodgedwongen onderdrukt worden. Riham weet wel met wie ze een eventueel intiem probleem besproken zou hebben. Bij een van de locaties was er een vrouw bij de beveiliging die ook Arabisch sprak. Modern, stoer, in uniform, maar toch een sister, een geloofsgenote. Ja, dat zou ze erg belangrijk vinden. Iemand die weet wat te doen, maar die wel begrijpt dat dat discreet moet. ‘Niet vanwege schaamte, maar omdat ik nu ook al geen privacy heb.’

In Nederland zitten op dit moment volgens cijfers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (coa) zo’n zestienhonderd tot tweeduizend personen in de crisisnoodopvang, die ook wel de ‘sporthalcarrousel’ wordt genoemd. Groepen van zestig tot honderd mannen, vrouwen en kinderen worden om de zoveel dagen verplaatst naar weer een andere sporthal of noodvoorziening. Velen bevinden zich al weken, zo niet maanden, in dit systeem. Hoewel gemeenten, lokale vrijwilligers, zorgverleners en vluchtelingen zelf ontzettend hun best doen om het leefbaar te houden, moet volgens alle betrokkenen aan deze situatie snel een einde komen. Het streven is dat iedereen vanaf januari in ieder geval een paar maanden in dezelfde noodvoorziening verblijft. Of dat lukt, hangt af van de instroom van vluchtelingen en de realisatie van voldoende noodopvang.

Eenmaal op dezelfde plek kan de asielprocedure van start gaan. De wachttijden voor het in behandeling nemen van het asielverzoek is echter opgelopen naar vier maanden en soms zelfs een half jaar. In deze periode kan een vluchteling alleen aanspraak maken op bed, brood, bad en spoedeisende zorg.

Identificatie en eventueel vervolging van daders heeft nu in de opvang geen prioriteit

Verreweg de meeste vluchtelingen zijn tamelijk gezond en veerkrachtig. De meesten doen enthousiast mee aan activiteiten en de meeste medische klachten betreffen kleinere kwaaltjes en pijntjes. Voor kwetsbare vrouwen die te maken hebben gehad met seksueel geweld, zoals Ayaa, is deze situatie echter verre van ideaal en soms zelfs bedreigend. Want ook daders kunnen opgaan in de massa van het opvangcircuit. Identificatie en eventueel vervolging van daders heeft nu echter in de opvang geen prioriteit. Op het onderwerp seksueel geweld heerst inmiddels zelfs een taboe, bang als men is om ‘bezorgde burgers’ en politici als Wilders van munitie te voorzien. Benamingen als ‘testosteronbommen’ zijn daarbij contraproductief en belemmeren hulp aan vluchtelingen die te maken hebben gehad met seksueel geweld.

Wat als een slachtoffer van seksueel geweld ondanks alle belemmeringen wél hulp wil zoeken? Betrokken instanties – Rode Kruis, coa, Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum/Veiligheidsregio, ggd, de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (ghor) – wijzen naar elkaar. Het Rode Kruis stelt: ‘Nee, in principe zijn onze vrijwilligers niet betrokken bij dat soort hulp. Ze zetten bedjes klaar en coördineren inzamelingen. Voor dit soort zaken is de ggd.’ Kristof Franse van de Landelijke Huisartsen Vereniging verwijst ook naar de ggd. Marie-José Linders van de ggd-ghor zegt: ‘De ggd doet eigenlijk niet aan directe curatieve zorg. Die is er voor de hygiëne en waakt over infectieziektepreventie, zoals de tbc-screeningen en vaccinaties.’ Simone Goosen, ook ggd: ‘Natuurlijk doen de ggd-artsen en verpleegkundigen wat ze kunnen, maar dat hangt ook af van afspraken met de gemeente. In de crisisopvang hebben vluchtelingen alleen recht op spoedeisende medische zorg. Deze zorg wordt betaald door het coa. In de noodopvang zijn al huisartsenspreekuren van het gca.’ Dat is het Gezondheidscentrum Asielzoekers, vallend onder asielverzekeraar Menzis. Jessica Winkelhorst van gca-Menzis: ‘Eigenlijk moet de vluchteling al in de asielprocedure zitten om onder onze regeling te vallen.’

In het grijze gebied dat is ontstaan door de lange wachttijden voor de asielprocedure is het dus onduidelijk wie waar verantwoordelijk voor is. Pas na lang bellen naar zes gemeenten komt het antwoord op de vraag wie in deze fase over de gezondheid gaat: gemeenten en het coa en niet de ggd-ghor en het Rode Kruis, zoals met name gemeenten in eerste instantie zelf aangaven.

De informatievoorziening vanuit het coa naar de gemeente en zorgverleners is brokkelig, zo wordt ervaren. Regelmatig neemt een zorginstelling geen genoegen met alleen een registratienummer en de verzekering dat facturen naar het coa mogen. Ondertussen is het coa overbelast en slecht bereikbaar.

In grotere steden, waar het Leger des Heils in de noodopvang actief is en vrijwilligers de praktijk met uitgeprocedeerden kennen, wordt vaak aanspraak gemaakt op potjes voor onverzekerden, omdat men dat zo gewend is. Terwijl dat in principe niet zou hoeven en die potjes nu vaak leeg zijn.

Wat gebeurt er met iemand die eigenlijk niet in het reizende opvangcircus kan blijven, maar bij wie geen directe medische spoed is? Een vrijwilliger mag niet zelf iemand mee naar huis nemen. Een verloskundige kan een vrouw met zwangerschapsvergiftiging in het ziekenhuis laten opnemen, maar voor een zwangere met continu een harde buik van de stress, die ’s nachts niet naar de wc durft, is er geen alternatief. Een andere verblijfplaats zoeken, zoals een vrouwenopvang, kan niet, anders dan in Duitsland, en brengt zelfs het snel in behandeling nemen van de asielprocedure in gevaar. En dat is juist nodig om verzekerd te zijn en recht te hebben op nadere hulp. Versneld overgeplaatst worden naar een regulier asielzoekerscentrum met als inzet de behandeling van de asielaanvraag, is het hoogst haalbare voor kwetsbaren.

Ook in de meer permanente vorm van noodopvang die vanaf januari gecreëerd wordt, drijft veel op goedbedoelende vrijwilligers. Kunnen zij omgaan met signalen en vermoedens van seksueel misbruik? ‘We moeten roeien met de riemen die we hebben’, ligt bijna elke betrokkene in de mond bestorven. En dus gebeurt er niets met die vrouw met de dode ogen waar alleen de man voor praat en waarover andere vrouwen zeggen: ‘Not good. Very afraid.’ Ook de jonge jongen die anderen wakker schreeuwt met zijn nachtmerries krijgt geen extra hulp. Dit zijn door vrijwilligers en zorgverleners beschreven voorbeelden van mensen die ze moesten laten gaan. Voorbeelden waaraan ze steeds denken.

‘Er moet eigenlijk met álle vrouwen een safety-gesprek gehouden worden, zoals er ook een tbc-screening is’

Het coa en de ind zijn tegen versnippering en streven naar noodlocaties voor minimaal 250 personen. De voorzieningen, zoals bewaking, moeten centraal geregeld en ingekocht worden. Ondertussen worden er nadrukkelijk geen voorzieningen aangeboden voor bijzondere groepen, behalve dan dat de noodopvang een surplus kent aan alleenstaande mannen. Maar wat is ertegen om aparte opvanglocaties voor alleenstaande of bedreigde vrouwen te maken, zoals in Duitsland? In Nederland wil de Amsterdamse Regenbooggroep, met veel ervaring met kwetsbare groepen, graag zo’n voorziening bieden.

Een aparte opvang voor bedreigde vrouwen wil iedereen wel in zijn gemeente, denkt Martijn van der Linden van Vluchtelingenwerk. ‘Een plek vinden zal geen punt zijn, maar wie moet selecteren en op basis van welke criteria? Dat wordt dan een soort pseudo pre-asielprocedure, waar niet noodzakelijkerwijs de meest kwetsbaren heengaan, maar juist degenen die het best kunnen communiceren.’ Zo blijven bedreigde vrouwen gegijzeld in de massale noodopvangen.

Antropologe Marian Tankink: ‘En als dan uiteindelijk het eerste verhoor bij de ind plaatsvindt, dan is er tijd voor het vluchtverhaal. Maar vrouwen kunnen nog steeds niet vertellen wat hun overkomen is. Nee, de ind is alleen geïnteresseerd in de oorspronkelijke vluchtredenen in het land van herkomst. Wat er in de tussentijd allemaal is gebeurd is hoogstens interessant om hun verhaal op inconsistenties te toetsen. Dus dat eerste individuele gesprek met de werkelijke autoriteiten geeft het signaal af: “Hou daar helemaal je mond maar over.”’

Wat zijn nu oplossingen? Simone Goosen van de ggd ziet veel in het versterken van de zelfredzaamheid van vluchtelingen. De Refugee Buddy App van het Rode Kruis vindt ze een goed voorbeeld. Die maakt mensen wegwijs in alle zorg- en maatschappelijke instellingen, met uitleg. ‘Het opleidingsniveau van deze groep is hoog. Bijna iedereen heeft een smartphone en mensen informeren elkaar.’

Maar wat als een smartphone gedeeld wordt? Wat als er zoekgeschiedenissen blijven staan? En is er genoeg capaciteit bij de instanties waarnaar verwezen wordt?

Het ontbreekt aan plekken bij of in de noodopvangen waar rustig gesprekken gevoerd kunnen worden, iemand onderzocht kan worden, of mensen even kunnen uitblazen, zoals het ehbo-kamertje van verloskundige Heeringa-De Kreij. Rihams eerste Nederlands, behalve ‘dank u’ en ‘vrijwilligers’ is dan ook ‘ghin poddhekaikhers!’, want dat hoort ze Nederlanders voortdurend zeggen als die op zoek zijn naar een stille ruimte met een vluchteling in hun kielzog. ‘Geen pottenkijkers.’

‘Er moet eigenlijk met álle vrouwen een safety-gesprek gehouden worden’, zegt Marian Tankink. ‘Zoals er ook een voorregistratie en een tbc-screening is. Daarin moet met vrouwen alléén gepraat worden en er moeten gerichte, sensitieve vragen worden gesteld. Als ze al vertellen over misbruik of mishandeling, dan doen ze dat alleen als het niet zomaar in de eigen directe kring bekend wordt. Daarom luistert de keuze van tolken ook nauw. Niet zomaar een of andere man die in de buurt is, maar een vrouw en liefst een van buiten de eigen gemeenschap.’ Het beste is de tolkentelefoon. De telefoon anonimiseert.

Vrijwilligers en hulpverleners zouden ook veel beter geïnformeerd moeten worden over omgang met en signalering van seksueel misbruik. Maar voor die trainingen is vooralsnog geen geld. Er hebben zich de laatste maanden 47.000 vrijwilligers aangemeld voor de vluchtelingenhulp, dat is een vrijwilliger per vluchteling. Daaronder zitten natuurlijk allerlei professionals, die in een aanpak zoals voorgesteld door Tankink van nut zouden kunnen zijn. Psychiatrisch verpleegkundige Rjimke meldde zich bij zowel Vluchtelingenwerk als het Rode Kruis aan. Van de eerste ontving ze alleen een ontvangstbevestiging, het Rode Kruis belde haar twee keer voor het begeleiden van het station naar een opvang, maar belde ook twee keer af.

Net als Lydia, die eerder in een Palestijns vluchtelingenkamp werkte en Arabisch spreekt, en Elisa, coassistent, raakte Rjimke alsnog bij de noodopvang betrokken, maar langs informele weg: door Judith Abma, een ggd-arts die ook een winterjassenproject heeft opgezet en in allerlei leemtes in voorzieningen voorziet met mensen die ze weet te enthousiasmeren.

Hulpverleners die niet wachten op een protocol maar gewoon dóen zijn overal. Maar bij de leiding van de grote organisaties is de urgentie tot handelen niet aanwezig als het gaat om kwetsbare vrouwen. De flexibiliteit en coördinatie die aanwezig zijn op lokaal niveau ontbreken bij de landelijke leiding van coa en de rijksoverheid. Het wordt tijd dat degenen die nu plaatselijk de gaten vullen meer handelingsvrijheid en ondersteuning krijgen.