Pas 36 van de noodzakelijke 60 landen hebben het statuut voor het in Den Haag te vestigen permanent Internationaal Strafhof geratificeerd. Binnenkort zullen dat er 37 zijn, want afgelopen maand heeft ook de Nederlandse Senaat met het statuut ingestemd. De Verenigde Staten blijven echter faliekant tegen zolang in theorie ook Amerikaanse militairen in Den Haag ter verantwoording geroepen kunnen worden. Voor de zekerheid heeft het Huis van Afgevaardigden inmiddels ter bescherming van eventueel zenuwachtig geworden Amerikaanse staatsburgers een wetje aangenomen. Mocht door toedoen van enig onverlaat ooit een Amerikaanse militair in de VN-gevangenis in Scheveningen verzeild raken, dan kan hij rekenen op «iedere mogelijke bescherming» van zijn regering, zegt deze wet. Omdat in het uiterste geval Amerikaanse troepen Den Haag kunnen binnenvallen om de soldaat te bevrijden, wordt in mensenrechtenkringen de wet al fijntjes de The Hague Invasion Act genoemd.
De forse Amerikaanse afkeer van het permanente hof ten spijt zal naar verwachting over ongeveer een jaar het benodigde aantal handtekeningen binnen zijn. Als hierna het International Criminal Court (ICC) in werking treedt, kan het in de Scheveningse gevangenis drukker worden dan ooit. Naast Slobodan Milosevic, die voor het (tijdelijke) Joegoslavië Tribunaal gedaagd is, zouden ook andere ex-regeringsleiders hun opwachting kunnen maken. Maar niet alleen gewezen politiek leiders, ook nog zittende bestuurders kunnen wanneer het gaat om oorlogsmisdaden, genocide en misdaden tegen de menselijkheid op grond van het Verdrag van Rome (1998) voor het gerecht gedaagd worden. De bij kleinere vergrijpen geldige staatsimmuniteit gaat dan niet op.
Het toekomstige Internationaal Strafhof in Den Haag vormt echter geen gevaar voor gewezen dictators die hun morsige praktijken vóór 1998, dus voor de conferentie van Rome, bezigden. Idi Amin Dada, bijgenaamd de «slager van Afrika», die onbekommerd in Saoedi-Arabië zijn laatste dagen slijt, kan bij het Internationaal Strafhof niet berecht worden. Zijn gruweldaden speelden zich af in de jaren zeventig. Ook allerlei andere voormalige dictators zouden met een gerust hart kunnen gaan slapen: het ICC doet ze vooralsnog geen kwaad.
Dat dacht ook Hissène Habré, die in de jaren tachtig in de republiek Tsjaad enkele tienduizenden mensen over de kling joeg en sinds het eind van zijn regime ontspannen in Senegal resideert. Tegen hem werd in Brussel onlangs een officiële klacht ingediend op grond van de geruchtmakende Belgische genocidewet. In tegenstelling tot de statuten van het aanstaande VN-hof spreekt de Belgische wetstekst niet van enige vorm van verjaring. Ook daden die begaan zijn vóór de ingebruikname van de wet kunnen, indien de daders worden gearresteerd en uitgeleverd, bestraft worden.
Dat dit in praktijk niet zo'n vaart loopt, bewijst de verhouding tussen het aantal daadwerkelijke rechtszaken en de enorme lijst aanklachten die het Belgische justitieapparaat de afgelopen maanden onder ogen heeft gekregen. Alleen vier Rwandezen werden tot dusverre op grond van de genocidewet tot hoge gevangenisstraffen veroordeeld. Dat was mede mogelijk doordat de Rwandezen na de massaslachting in hun land in 1994 de wijk hadden genomen naar België. Aanhoudende geruchten dat verantwoordelijken voor de Rwandese genocide in de Belgische asielprocedure zouden meedraaien, versnelden de aanpassing van de in 1993 aangenomen wet tegen oorlogsmisdaden, meent de Leuvense rechtswetenschapper Frederik Naert. In 1999 werd aan oorlogsmisdaden toegevoegd: genocide en misdaden tegen de menselijkheid. «In feite is dat niets anders dan wat de conventie van Genève uit 1949 ons verplicht heeft», aldus Naert.
Maar België is vooralsnog wel het enige land dat, los van de nationaliteit van de klager of aangeklaagde, los van het tijdstip waarop en de plaats waar de gebeurtenissen zich afspeelden, overtreders van internationaal recht kan straffen. En de wereldwijde publiciteit rond de zaak van de vier veroordeelde Rwandezen, «de vier van Butare», heeft het aantal zaken in korte tijd dus fors doen toenemen. Naert maakte voor zichzelf onlangs een haastige inventarisatie en kwam tot een slordige twintig aangemelde zaken. Niet alleen Hissène Habré, ook de Iraanse oud-president Rafsandjani, de vorige machthebbers van Ivoorkust, de voormalige minister van Buitenlandse Zaken van Congo, een voormalige minister van Buitenlandse Zaken van Marokko en bijvoorbeeld enkele voormalige Rode Khmers staan op zijn lijstje. Volgens De Standaard wordt ook een klacht voorbereid tegen de Palestijnse leider Jasser Arafat. En naar verluidt zal het niet lang duren of tegen despoten als Idi Amin Dada en de voormalige Indonesische president Soeharto zal een vooronderzoek worden ingesteld.
Het rechtbanktoerisme naar België voorziet echter niet alleen in de berechting van voormalige bewindslieden, ook huidige machthebbers kunnen sinds de aanpassingen in 1999 door Belgische onderzoeksrechters worden doorgelicht. België neemt hiermee een voorschot op de statuten van het aanstaande Internationaal Strafhof, dat in artikel 27 zegt geen uitzondering te maken voor mensen die normaal gesproken immuniteit genieten. Hierdoor was het mogelijk dat ook aanklachten tegen de huidige machthebbers in Ivoorkust, de Iraakse president Saddam Hoessein en tegen de zittende presidenten van Rwanda en Oeganda in behandeling werden genomen. Vorige maand kwam daar de klacht van een groep Palestijnse slachtoffers tegen de Israëlische premier Sharon bij. De klacht werd met veel mediabelangstelling bekendgemaakt door Souad Srour el-Meri, die in 1982 haar halve familie verloor en zelf zwaar gehandicapt raakte bij het door Israëlische militairen aangerichte bloedbad in de vluchtelingenkampen Sabra en Shatila. Sharon was indertijd minister van Defensie en, volgens juridische experts die onlangs in een BBC-documentaire aan het woord kwamen, derhalve verantwoordelijk voor de gepleegde wandaden.
De klacht tegen Sharon betekent een «rel van formaat», schrijven de Belgische kranten. Net als eerder met de klacht tegen de toen nog zittende Congolese minister Yerodia, die de onderhandelingspartner was bij de pogingen van België om tot een oplossing van het conflict in het Grotemerengebied te komen, belandden ook nu de diplomatieke betrekkingen met een bevriend land in zwaar weer. En hoewel de kans klein is dat Sharon zodra hij op Zaventem landt gearresteerd wordt, weigert de Israëlische premier zich nog op Belgisch grondgebied te begeven. Lastig voor de Belgen die sinds 1 juli voorzitter zijn van de Europese Unie en ook in het vredesproces in het Midden-Oosten een woordje zouden willen meespreken.
Vorige week ontmoette Sharon in Berlijn, bij gelegenheid voor de Israeliërs «neutraal terrein», de Belgische minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (SP) om de kwestie te bespreken. Na afloop van de ontmoeting werd Sharon belaagd door het aanwezige Israëlische journaille, dat geen goed woord over had voor de Belgische zaak tegen Sharon. «Begrijpt men dan niet dat in België de scheiding der machten bestaat en dat ik en de Belgische regering zeer verveeld met deze toestand zitten?» verzuchtte Michel in Duitsland. Maar ondertussen blijkt de kleurrijke Belgische minister toch behoorlijk geschrokken. Eerder nog, toen België eveneens op grond van deze wet uitlevering vroeg van de vroegere Chileense dictator Pinochet, schoof Michel niet onder stoelen of banken dat hij apetrots was op de Belgische rol als «mondiaal rijkswachter». Ook premier Verhofstadt verklaarde tevreden dat «eindelijk» werd erkend «dat een waardevrij buitenlands beleid niet bestaat».
Vanwege de rel met Israël heeft de regering-Verhofstadt nu laten weten voor het eind van het jaar de wet te willen aanpassen en in functie zijnde hoogwaardigheidsbekleders voortaan met rust te zullen laten. Een van de voorstellen is om voordat de onderzoeksrechter beslist of een klacht al dan niet ontvankelijk is, eerst in het parlement af te wegen of de immuniteit van de aangeklaagde bestuurder wel opgeheven mag worden. Met deze politieke inmenging gaat Michels «scheiding der machten» niet meer onvoorwaardelijk op, zoals teleurgestelde mensenrechtenorganisaties direct venijnig constateerden. Onderzoeker Frederik Naert (Leuven) vindt het gebruik van de wet wel degelijk «enigszins» uit de hand lopen. «Ik heb er geen probleem mee dat België universele jurisdictie claimt, maar ik wil wel dat er enkele voorwaarden aan worden gesteld», zegt hij. «De huidige wet is te verregaand. We moeten voorkomen dat ieder conflict bij ons voor het gerecht gaat belanden.»
Want ook in praktische zin worstelen de Belgen met de uitvoering van de wet. De onderzoeksrechters zijn volgens de Belgische wet verplicht alle aanklachten in behandeling te nemen, maar kunnen door personeelsgebrek het enorme aantal zaken sinds de veroordeling van de Rwandezen nog maar nauwelijks aan. Het kan nog jaren duren voordat een klacht daadwerkelijk tot een zaak komt. En hoewel ook hij inmenging van de politiek in justitiële zaken vreest, vindt Fred Erdman (SP), voorzitter van de commissie-Justitie in het Belgische parlement, dat de nood hoog is en snel een filter ingebouwd moet worden. Hij geeft echter de voorkeur aan een filter langs juridische weg. Hij verwacht dat de druk op het Belgische rechtssysteem minder wordt als op zeker moment het Internationaal Strafhof in Den Haag aan de slag gaat. Tot die tijd moet België het op eigen wijze uitzingen. Of moet de druk verdeeld worden. Erdman: «Nederland verdient het om een deel van onze zaken over te nemen.»
In zekere zin wordt daaraan gewerkt. Voor het eind van dit jaar valt in de Nederlandse Tweede Kamer een wetsvoorstel te verwachten waarin ook Nederland, met het oog op het Internationaal Strafhof, de eigen wetten tegen oorlogsmisdadigers gaat oprekken met genocide en misdaden tegen de menselijkheid. Het GroenLinkse kamerlid Farah Karimi heeft zich hier de laatste jaren sterk voor gemaakt. Onlangs ontving ze in Den Haag Souad Srour el-Meri, de vrouw die de aanklacht indiende tegen Sharon. «Deze vrouw wil gerechtigheid, want geen vrede en verzoening zonder gerechtigheid. Het is goed dat dit in België kan.» De discussie om de wet in te perken doet de zaak geen goed, zegt Karimi. «Men moet zich realiseren dat pas als verscheidene landen een soortgelijke wet aannemen, resultaat geboekt kan worden. Dat genereert ook een afschrikeffect voor potentiële dictators.»