Waarop leg je in een historische roman de nadruk: de verschillen of de overeenkomsten met het verleden? Thomas Rosenboom deed in Gewassen vlees het eerste: hij vergrootte de afstand door middel van uiterst gedetailleerde beschrijvingen en scènes, die niet de bedoeling hadden een waarheidsgetrouw beeld van de achttiende eeuw te geven, maar waarmee hij het specifieke en het «eigene» van een verleden wilde laten zien, dat ieder gevoel van ver trouwd heid ermee, laat staan nostalgie erover moest wegnemen. Ook de taal van de personages week sterk af van onze taal. Binnen het verhaal vlocht Rosenboom politieke beschouwingen die een context moesten produceren, maar zelfs die waren geformuleerd in een stijl die afweek van het normale eigentijdse historische jargon. Alles om de afstand te vergroten.

Arjan Visser schreef met De laatste dagen een historische roman waarin hij het anders aanpakt. Het gaat hem er niet om een aparte wereld te creëren waarbinnen hij zijn personages een al of niet voorspelbare route laat afleggen. Al snel ben je als lezer geneigd te vergeten dat je je in het verhaal zo ongeveer tussen de jaren 1880 en 1912 bevindt. Hij roept dit verleden wel op — er rijden koetsen, stations zien er anders uit dan nu, de kleding van mensen is gedeeltelijk anders en de omstandigheden zijn anders — maar Visser benadrukt dit andere niet, hij roept het verleden op door een paar geloofwaardige details, maar hij wil de afstand tot zijn personages niet vergroten. Het gaat hem niet om een «voorbije» wereld waarbinnen eigen talen, gewoonten en wetten gelden, zoals bij Rosenboom. Visser schreef een roman die extreem menselijk gedrag wil verklaren, niet een die dat gedrag binnen een verleden wil oproepen. Bij Visser gaat het om de psychologie van zijn personages, en daarbij is een historische context minder belangrijk, en dus detailleert Visser die nauwelijks. De gesprekken tussen zijn romanfiguren lijken sterk op onze gesprekken, een dagboek van een van de personages vertoont nauwelijks «ouderwetse» formuleringen; het had nu geschreven kunnen zijn.

Vissers aanpak is riskant. Voordat je het weet is het verleden alleen een al of niet nostalgisch decor en zijn de personages zetstukken die een drama opvoeren dat de lezer een les over het heden wil leren. Of je krijgt het gevoel dat alles net zo goed in de Middeleeuwen had kunnen spelen. Visser is erin geslaagd deze valkuilen te vermijden door zijn roman op te zetten als een documentaire. Vooraf gaat een authentiek ogend — en wie weet ook werkelijk bestaand — verslag van de psychiater prof. dr. P. Rijnierse over een extreem geval van godsdienstwaanzin in het zuiden van het land. Het gebruikte psychiatrisch jargon is gedateerd, de formuleringen zijn geloofwaardig onliterair en de hele entourage doet sterk denken aan andere verslagen uit het begin van de twintigste eeuw. Visser schetst geen context, geen politieke achtergrond, hij plempt ons midden in een wereld en haalt ons er niet meer uit.

Dat geeft zijn werk een authentieke lading, die niet meer tenietgedaan wordt door het verhaal dat op het psychiatrische rapport volgt en er een verklaring van geeft. Visser schreef wel degelijk een historische roman, met figuren erin die hun noodlot tegemoet gaan, zoals dat past binnen een romanwereld, maar zijn bijna terloopse inzet van historische elementen geeft er toch een scherp realistische toon aan die hij consequent volhoudt.

Hoe word je gek van godsdienst? Vissers boek vertelt de achtergronden van een case story. Hij laat zien dat men niet van de ene op de andere dag plotseling besluit maar eens stapelgek te worden. Dat er lang verborgen motieven een rol kunnen spelen, jarenlang verzwegen geheimen die ineens aan het licht komen en niet meer weg te stoppen zijn. Wanneer we het uit hebben, menen we iets meer te weten over hoe mensen ertoe komen passages uit de bijbel letterlijk te nemen en zonder aarzelen op het eigen bestaan toe te passen. Hij slaagt erin een paar godsdienstwaanzinnigen neer te zetten die nog lang in me doorfabuleerden.

De scènes in de kleine oververhitte kamer van een geïsoleerde boerderij waar men in de hoeken zijn behoefte doet, waar men urenlang psalmen zingt en zich weet op te werken tot een staat van gierende extase en waar het vee buiten staat te verhongeren, vormen de hoogtepunten in dit bijzondere boek. Arjan Visser is niet een schrijver die voor alles een verklaring heeft of geeft, ook doet hij geen pogingen ons ervan te overtuigen dat ieder religieus gevoel uiteindelijk tot waanzin moet leiden. Hij draagt in een ingehouden, bijna rapporterende stijl bouwstenen aan, mogelijke verklaringen, schetst een paar milieus die nog niet tot de Nederlandse literatuur waren toegelaten. En hij doet met deze roman een overtuigend voorstel om het genre van de historische roman in Nederland andere wegen te laten inslaan.