In De man die faalde formuleert Schreuders het antwoord op die vraag. Daarmee verantwoordt hij zich publiekelijk voor zijn CPN-verleden. Weinig andere Nederlandse ex-communisten legden zo'n bekentenis af, maar even weinig ex-communisten kunnen terugkijken op zo'n snelle carriere binnen het partijapparaat. Hij schopte het nog voor zijn veertigste tot hoofdredacteur van De Waarheid, bestuurslid van de CPN en lid van de Tweede Kamer.
Schreuders heeft het communisme dan ook niet zelf hoeven ontdekken. Als telg uit een Utrechts arbeidersgezin kende hij het de bourgeoisie slechts van horen zeggen. Al sinds zijn vroegste jeugd stond zijn leven in het teken van de strijd tegen de kapitalistische uitbuiters. Op zijn geboortedag feliciteerde de CPN de trotse ouders met het arriveren van ‘de toekomstige politiek secretaris’. Pa Schreuders had die avond overigens geen tijd om zijn zoontje te bewonderen, want er moest worden vergaderd. De politiek secretaris van het partijdistrict Utrecht-West verzaakte zijn plicht nooit.
In de tweede klas van de lagere school kondigde Gijs aan dat hij beroepsrevolutionair wilde worden. Opa van moeders kant was communist, opa van vaders kant anarchist. Gijs wilde niets liever dan die traditie van opstandigheid voortzetten. Hun ervaringen had hij zich ‘intens toegeeigend’: ‘De revolutionaire herinneringen van mijn grootvaders waren mijn toekomstfantasie. Dit lag in het verschiet, dit avontuur had de geschiedenis in petto.’
En ja, ‘natuurlijk ben ik door mijn ouders geindoctrineerd’, schreef hij in zijn terugblik; maar met dwang had dat niets van doen. ‘Een tolerantie en een mildheid, die niemand in een communistisch milieu vermoedt, maar die ik vanzelfsprekend vond, waren de onbewust toegepaste indoctrinatiemethoden.’ De bewuste keuze voor het communisme maakte hij uiteindelijk zelf, op zestienjarige leeftijd, na Kennedy’s toespraak aan de voet van de Berlijnse Muur. Op dat moment nam hij zich voor te bewijzen dat het communisme geen evil system was. Het communisme was goed, het kapitalisme fout, of andersom: zo eenvoudig stak de wereld toentertijd in elkaar.
‘MISSCHIEN IS HET een obsessie van een deel van de naoorlogse generatie, een soort opdracht altijd aan de goede kant te staan’, schrijft Schreuders over zijn communistische geloofsijver. Maar ook loyaliteit, behoudzucht en angst voor de vergeefsheid van het voorgaande speelden een rol. Verbazingwekkend is het om in De man die faalde te lezen hoe gedreven die naoorlogse generatie vasthield aan haar idealen, aan de heilsleren die als dwaalleren te boek zijn komen te staan. Want Alles moest anders, zoals de titel luidt van de bundel herinneringen van linkse activisten uit de jaren zestig. Aan vrede en rechtvaardigheid voor de gehele mensheid werd elk individualisme opgeofferd.
Een grote wens ging in vervulling toen Schreuders bij de communistische partijkrant De Waarheid mocht komen werken. Hij brak daarvoor zijn studie Nederlands af. Iemand met zijn talent was binnen de redactie van De Waarheid een zeldzaamheid. Bestuurservaring had hij opgedaan als voorzitter van de Organisatie van Progressieve Studerende Jeugd. Toen hij 23 was stelde Paul de Groot hem volgens eigen zeggen ‘veel te vroeg’ aan in de hoofdredactie en de partijleiding. Gijs stond er niet bij stil dat de redactie in die beslissing niet gekend werd. Evenmin bevreemdde hem het feit dat hij tegelijkertijd partijpoliticus en journalist was. Alle media waren partijdig, dus kon je net zo goed bij die van je eigen gezindte gaan werken.
In de loop van de jaren zestig nam de aanhang van de communisten gestaag toe. Radicale studenten, provo’s uitgezonderd, zagen in de CPN de politieke vertegenwoordiging van hun revolutionaire ambities. In 1972 wist de CPN zeven kamerzetels te veroveren. Zoveel zetels hadden de communisten nooit eerder gehad, maar meer zouden het er ook nooit worden. Het verkiezingsdebacle van 1977 kwam des te harder aan. De CPN mocht toen slechts twee volksvertegenwoordigers naar Den Haag sturen.
Schreuders’ aangeleerde weerzin tegen ‘de striptease van de ziel’ hield alle mogelijke twijfel over het systeem nog tot het begin van de jaren tachtig buiten de deur. Die geslotenheid maakte tevens dat de mens Schreuders zich zelden anders uitdrukte dan in partijpolitiek jargon. Het is moeizaam bespiegelen wanneer je jezelf niet als een afzonderlijk ‘ik’ kan denken. De man die faalde geeft de lezer nauwelijks informatie over zijn prive-leven; waarschijnlijk viel dat grotendeels samen met de dagelijkse communistische beslommeringen.
De journalist Schreuders was in ieder geval, hoewel gezegend met een gouden pen, bepaald geen lieverdje. Hij haalde zijn hart op aan het overbieden in radicalisme van groeperingen die de CPN het monopolie op het gelijk van links betwistten. Schelden was ook in andere kringen een gangbaar communicatiemiddel en een effectieve manier om het eigen minderwaardigheidscomplex te smoren. Renegaat Ger Harmsen werd bij de aanvaarding van zijn hoogleraarschap in de marxistische en Oosteuropese filosofie tot ‘Navo-professor’ bestempeld. ‘Een door het slijk kruipend reptiel dat sissend op een vertegenwoordiger van de arbeidersbeweging afkronkelt’, schreef Schreuders in 1975 over Igor Cornelissen, redacteur van Vrij Nederland, waarna die op zijn beurt weer de aanval op de CPN opende.
Al het fanatisme, de concurrentiedrift, de passie en zeer zeker ook de hoogmoed waarvan de kolommen van De Waarheid zo dikwijls getuigden, leidden, het is inmiddels genoegzaam bekend, tot aardige geschiedschrijving, maar niet tot de Bevrijding van het Proletariaat. Pas drie, vier jaar na het afzetten van De Groot in 1977 kon voorzichtig met de vernieuwing van de partij worden begonnen. Op fractievorming rustte, niet in het minst door toedoen van Schreuders, als vanouds een verbod. De Waarheid werd een ‘vooruitstrevende’ in plaats van een ‘communistische’ krant. Schreuders zwaaide er nog steeds de scepter.
Maar zijn geloof in de levensvatbaarheid van de partij wankelde al voordat hij in 1981 het kamerlidmaatschap aanvaardde. Het socialisme was als doelstelling passe, vond Schreuders, klein links moest gaan samenwerken. Twee jaar later verliet hij de kamer uit protest tegen het bezoek van Ina Brouwer aan Moskou. In 1984 zegde hij zijn lidmaatschap op. Daarna kwam de crisis, de drank, en het boek.
IN TEGENSTELLING tot vroeger leidt Schreuders nu het tamelijk onbewogen leven van een bekeerling. Hij heeft volledig rekenschap gegeven. Hij is afgekickt van de saamhorigheid - ‘als een duffelse jas in de winter’ zo warm - die hem van 1947 tot 1983 bescherming bood en die zijn onderdanigheid eiste. Schreuders werkt tegenwoordig als columnist voor de Volkskrant en doceert aan de School voor de Journalistiek in Utrecht.
Maar zijn verleden is nog niet afgesloten. VVD-leider Bolkestein achtte het vorige week nodig zijn afkeuring uit te spreken over de huidige maatschappelijke positie van ex-communisten als Brouwer en Schreuders. ‘Lieden’ als zij zijn er te gemakkelijk van tussen gekomen, meent hij, terwijl ‘mensen’ die ook maar iets met de NSB te maken hebben gehad, hun hele verdere leven erop worden aangekeken. Met die onhoudbare vergelijking raakte Bolkestein aan de tijd - 1940-‘45 - die altijd tot legitimering van de CPN heeft gediend. In de oorlog was de partij allerminst 'fout’. Erna wel, en zeker Schreuders heeft dat ruiterlijk toegegeven.
Het tekent Schreuders’ integriteit dat hij zijn eigen falen zo meedogenloos onder woorden heeft gebracht. In het nawoord van de bundel Alles moest anders stelt H. J. A. Hofland dat het ongelijk van links niet automatisch tot de conclusie voert dat rechts dus wel gelijk heeft gehad. Bolkesteins aanmatigende uitspraken zijn een poging zich dit gelijk toch via een omweg toe te eigenen.
‘Beste Frits Bolkestein. Je hebt de gewoonte je bijdrage aan het openbare debat in een vorm te gieten die de discussie erover meteen enorm bemoeilijkt. Het leuke is dat je in dat opzicht een soort communist bent. Een radicaal. Je valt aan. Je redeneert consequent en rechtlijnig en dat werkt soms verhelderend. Maar je praat ook onbezonnen’, antwoordde Gijs Schreuders vorige week in de Volkskrant. Bolkestein een soort communist: dat was geen vleierij. De verontwaardigde reacties die Bolkesteins opvattingen uitlokten, moeten de man die faalde hebben gesterkt in de gedachte dat hij ditmaal wel het gelijk aan zijn zijde had.