Donderdag 25 augustus 1983 fietste Gijs Schreuders naar het partijgebouw van de Communistische Partij Nederland aan de Hoogte Kadijk in Amsterdam. Schreuders, sinds begin 1982 lid van de Tweede Kamer voor de cpn, was verbluft dat zijn fractievoorzitter Ina Brouwer en partijbestuurder Jaap Wolff die dag samen naar Moskou zouden vliegen voor besprekingen met de cpsu. In het Kremlin zou het om niets minder dan de wereldvrede gaan. Uiteraard. Europa was die jaren in de ban van een nieuwe kernwapenwedloop. Toch was Schreuders, die eind oktober overleed na een op zichzelf simpele maar toch noodlottig verlopen hartoperatie, mordicus tegen de dienstreis van Brouwer en Wolff.
Een communist die níet naar het Kremlin wil: ongerijmd? Toch niet. De wereldvrede was volgens Schreuders slechts een alibi om de ideologische banden met Moskou nauwer aan te halen. Dat was linke soep. De cpn mocht in zijn ogen juist niet aan de leiband van de cpsu lopen. In 1983 was de cpn namelijk verwikkeld in een interne partijstrijd waarin oude dogma’s ter discussie stonden. Net als tijdens de glasnost van Gorbatsjov vijf jaar later ging het daarbij ook om het eigen stalinistische verleden. De cpn moest schoon schip maken, meenden de hervormers binnen de partij, anders had ze geen toekomst meer. Onder deze reformisten was Schreuders een van de meest gelouterde communisten. Daarom dacht hij te weten wat er met Wolff en Brouwer in Moskou zou gebeuren. Duizelig door het succes dat ze überhaupt hadden mogen praten met hun peetvaders zouden ze zich de les laten lezen door de cpsu, voorzag Schreuders.
Zes jaar eerder had hij zelf zoiets meegemaakt. Vlak voor de Tweede-Kamerverkiezingen van 1977, die de partij was ingegaan met de bespottelijke leuze ‘Van Agt eruit, de cpn erin’, was hij met opperchef Paul de Groot in Moskou geweest om deze nieuwe koers te laten zegenen door Michaïl Soeslov (1902-1982), ideologische waakhond van het sovjetcommunisme. Schreuders was er eveneens bij geweest toen De Groot na de vervolgens dramatisch verlopen verkiezingen – Van Agt haalde 48 zetels, de cpn werd teruggeworpen op twee armzalige zetels – had georakeld dat de nederlaag was te wijten aan de Molukse treinkaping in Drenthe. Schreuders had die verkiezingsnacht, terwijl hij zich met een collega afvroeg of de ‘ouwe’ nog wel goed snik was en een fles jenever soldaat maakte, toch maar een hoofdartikel geschreven over deze ‘provocatie van de koloniale reactie’.
Hoewel De Groot later terzijde was geschoven, bevond de cpn zich in 1983 nog steeds binnen het kafkaëske universum van de cpsu. Vandaar Schreuders’ bezwaar tegen de dienstreis van Brouwer en Wolff. Hij vond geen gehoor. Het was Schreuders echter menens. Krap twee weken later nam hij ontslag als Kamerlid. Dat afscheid behelsde meer dan een brief op de post doen.
Als kind uit een cpn-gezin in Utrecht was er voor hem decennialang weinig anders geweest dan de Partij. Bertolt Brecht, Lucebert en vooral Bob Dylan waren in de Vietnam-tijd weliswaar grotere inspiratiebronnen geweest dan fossielen als Soeslov – Schreuders zou tot het eind van zijn leven geen concert van Dylan in Nederland missen –, dat maakte de introspectie er niet eenvoudiger op. Schreuders zelf was als partijbaas geen lieverdje geweest. Als redacteur van De Waarheid, waar hij in 1966 was gaan werken en vijf jaar later adjunct-hoofdredacteur werd, was het beledigen van politieke tegenstanders ook aan hem wel besteed. Zo had hij Ger Harmsen, een historicus die na de geheime anti-stalinistische rede van Chroesjtsjov in 1956 de cpn had verlaten en vervolgens als renegaat was verketterd, eens vilein gemunt tot ‘Navo-professor’. Nadat het wat vrijzinniger ‘eurocommunisme’ eind jaren zeventig uit Italië en Frankrijk was overgewaaid, zag hij een wat democratischer perspectief voor het communisme opdoemen. De partij moest breken met het stalinisme, vond hij, maar hij brak zelf.
Na zijn vertrek uit de Kamer viel Schreuders, qua karakter meer een intellectuele pessimist dan een onbekommerd gelovige, in een zwart gat. Alleen de kroeg leek soelaas te bieden. ‘Hij wilde niet alleen de partij slopen, maar ook zichzelf’, zoals Elsbeth Etty, sinds begin jaren tachtig zijn vrouw, het zei tijdens de uitvaart. Hij wilde, nee, hij moest ook zijn eigen verleden recht in de ogen kijken.
Dat laatste deed hij inderdaad. En hoe? In zijn boek De man die faalde keerde hij zich binnenstebuiten op een manier die geen enkele andere cpn’er hem zou nadoen. De titel verwees naar The God That Failed, een essaybundel van onder anderen Arthur Koestler uit 1949, het jaar waarin Stalins paranoïde en antisemitische razernij in een laatste fase was beland. In de bij vlagen hilarische maar vooral meedogenloos eerlijke memoires, die in 1992 verschenen, schetste Schreuders de gekmakende kant van het communisme. Hij openbaarde zo het denksysteem van de partij én van zichzelf onbarmhartig, maar altijd met mededogen voor de mensen die erin hadden geloofd.
Daarna kroop Schreuders langzaam uit het diepe gat omhoog. Hij ging weer voor kranten schrijven. Op de School voor Journalistiek werd hij een gewaardeerd docent. Maar de actieve politiek zou hij niet meer opzoeken. Anders dan sommige andere ex-communisten, die neoconservatief waren geworden of hun partijtrouw tot grappige jeugdzonde hadden gereduceerd, draaide hij ook zijn opvattingen over de wereld niet als een blad aan de boom om. Dat was consequent. In De man die faalde had hij evenmin zijn eigen gelijk of een excuus buiten zichzelf gezocht.
In weerwil van de hardheid, waar de beroepsrevolutionairen voor het communisme altijd prat op moesten gaan, was Gijs Schreuders een wellevende mens.