Ooggetuigen van de geschiedenis worden kostbaarder naarmate ze langer leven. De laatste levende veteranen van de Eerste Wereldoorlog zijn op de vingers van één hand te tellen. Ze worden gekoesterd. Hetzelfde begint nu degenen te overkomen die nog goed kunnen vertellen over de Tweede Wereldoorlog. In Europa van Geert Mak, ik kan er niet genoeg van krijgen. Met diepe instemming heb ik bij de aflevering over Stalingrad naar de vitale, omstreeks 75-jarige Rus gekeken, hoe hij uitlegde dat het de Russen waren geweest die de Duitsers hadden verslagen. Daar moest geen misverstand over bestaan!
Door zo’n getuigenis wordt de geschiedenis aanraakbaar. We leggen iedere fase van onze persoonlijke en collectieve geschiedenis vast, van begin tot eind, iedere dag met meer details en onmiddellijk digitaal oproepbaar. Nog nooit heeft de mens aan het hoofd van een zo geweldig archief gestaan. En toch, paradoxaal, groeit nog altijd de behoefte aan ooggetuigen van de geschiedenis, degenen die het zelf hebben meegemaakt.
Hoe komt dat? Doordat de ooggetuige niet alleen over de feiten op zichzelf vertelt maar ook over de context waarin hij die heeft ervaren. Een voorbeeld. De val van de Berlijnse Muur in november 1989 is een historisch feit van de grootste betekenis. Maar voor iemand die toen een jaar of vijftig was is die ervaring van een volstrekt andere orde dan voor een kind van twaalf. Voor de vijftigjarige is ze het sluitstuk van de Koude Oorlog, een tijdvak dat het grootste deel van zijn werkzame leven heeft geduurd, voor de puber het begin van een nieuwe tijd waarin hij beslissend zal worden gevormd. Feiten van dit kaliber geven een wending aan historische ontwikkelingen. Ze zijn ook bakens die het begin van een nieuwe generatie markeren.
Ik ga ervan uit dat de westerse mens gevormd wordt ongeveer tussen zijn tiende en twintigste jaar, het begin van de puberteit en zijn intrede in de wereld der volwassenen; de periode waarin hij zelfstandig leert denken en handelen. Mijn generatie is geboren tussen 1923 en 1933. Ik was twaalf toen de oorlog begon, zeventien bij de bevrijding. Uit de jaren dertig herinner ik me beelden van de crisis, de drommen werklozen bij het stempellokaal, de rijen roestende schepen in de Rotterdamse havens. Maar ik ben opgegroeid in een beschermd milieu. De crisis had geen invloed op mijn kinderbestaan. Mijn vriendjes en ik zagen de oorlog theoretisch in de Cineac, net als de Spaanse Burgeroorlog en de oorlog in Mantsjoerije. En uit speciale boekjes leerden we alles over de oorlogsvliegtuigen.
Op de tiende mei 1940, ’s ochtends om een uur of vijf, was de Nederlandse wereld van de veilige neutraliteit plotseling verdwenen. Vier dagen later werd Rotterdam, het decor van mijn jeugd, in een puinhoop veranderd. In de daarop volgende vijf jaar heeft mijn generatie geleerd dat alles mogelijk was, werkelijk niets kon worden uitgesloten. Executies, verwoestingen, verraad, de hongerwinter, de volstrekte anarchie in de Randstad, niets kon ons op den duur nog verbazen. Zoals W.F. Hermans het heeft uitgedrukt: van iedereen valt altijd alles te verwachten. En toch werd deze wereld van de bezetting voor ons pubers gewoon.
Na de bezetting kwam de wederopbouw en ontwikkelde zich de oorlog tegen Indonesië, twee gigantische ondernemingen. Verantwoordelijk daarvoor zijn de generaties die vóór de oorlog al volwassen waren en waaruit de bestuurlijke elite van die jaren is voortgekomen. Voor ons was de oorlog een breuk; de ouderen hebben deze vijf jaar ervaren als een diep ingrijpende onderbreking. De Doorbraak van de pvda mislukte, in grote trekken herstelde zich het oude bestel, en Nederland ging aan de andere kant van de wereld orde op zaken stellen, min of meer zoals Van Heutsz dat had gedaan. In de eerste vijf jaar na de oorlog heeft de restauratie haar beslag gekregen.
De breuk van de oorlog werd pas zichtbaar in de jaren vijftig, nadat de nieuwe generatie zich de routine en de weerbaarheid van de volwassenheid had verworven. Toen is het wezenlijke, het fundamentele verzet tegen het bestel ontstaan, eerst in de kunsten. In Amerika waren het de Beatniks en de Hipsters, in Frankrijk de existentialisten, hier de Vijftigers in de literatuur, de experimentelen en Cobra in de schilderkunst. Ik weet geen betere beschrijving van het gevoel, de houding, de geest van deze generatie dan die gegeven door Lucebert in zijn gedicht Verdediging van de 50-ers. Zo eindigt het:
tegen uw muren zwellen wij met het rapalje tot een blaas,
een zware zak met lachen, krampen, gillen en geraas,
uw hemel wordt met onze zwerende ervaring overladen.
In de jaren vijftig is de breuk van de oorlog pas goed zichtbaar geworden. Daarna brak de nieuwe tijd aan, met Provo, Nieuw Links, de tolerantie, de krakers. En terwijl in de binnenlandse cultuur de veranderingen zich bleven voltrekken, vestigde zich in de internationale politiek de continuïteit van de Koude Oorlog. Daarin was Nederland feitelijk een van de trouwste leden van de Navo, hoewel de schijn soms tegen ons was. Begin jaren tachtig ontstond het plan om als antwoord op de ss20-raketten in de Sovjet-Unie onder meer in Nederland kruisraketten te plaatsen.
Daartegen groeide massaal verzet. Op 21 november 1981 dreigde Mient Jan Faber voor een geweldige menigte op het Museumplein de revolutie uit te roepen. Twee jaar later werd in Den Haag de grootste demonstratie uit de Nederlandse geschiedenis gehouden: van 550.000 mensen die geen kruisraketten wilden. In het bevriende buitenland werd dit verzet ‘hollanditis’ genoemd. Door andere oorzaken zijn de kruisraketten er niet gekomen; een gedenksteen op het Museumplein die naar de demonstratie verwijst, is bij de herinrichting verdwenen.
Na de jaren vijftig en zestig is in Nederland de geschiedenis zonder een markante breuk verlopen. Er waren wel de gebruikelijke veranderingen, in de mode, de muziek, de techniek, de jeugdcultuur, maar tot 1989 was er niets dat in zijn ingrijpendheid vergelijkbaar is met de periode 1940-45. Dit betekent dat de generaties die zich in deze periode op hun intrede in de maatschappij voorbereidden, geen specifiek aanknopingspunt hebben, geen insigne dat hun door het lot is uitgereikt.
Dan, in november 1989 met de val van de Muur, wordt alles snel radicaal anders. Stel je voor, je bent een jaar of twaalf jaar. Je zit ’s avonds naar de televisie te kijken en je ziet hoe bij het licht van fakkels het belangrijkste bouwwerk van een stervend tijdperk aan stukken wordt geslagen. Dat wordt dan nog door niemand goed begrepen, maar in die paar dagen is de wereld volstrekt veranderd. De bewapeningswedloop is voorbij, het op de achtergrond alles beheersende vijandbeeld is verdwenen. Van het Westen maakt zich geleidelijk een verwarrende zorgeloosheid meester.
In 1992 verschijnt Francis Fukuyama’s Het einde van de geschiedenis, het vaak verkeerd begrepen essay waarin hij beredeneert dat het afgelopen is met de hegeliaanse tegenstelling in de wereldpolitiek. In dezelfde periode begint de doorbraak van internet, waardoor de democratie zich onstuitbaar over de planeet zal verspreiden.
En dan, in de tweede helft van het decennium, wordt de Nieuwe Economie ontdekt, het geheim van de eeuwige groei is ontsluierd. Dat in de Joegoslavische burgeroorlogen in de loop van acht jaar tweehonderdduizend mensen de dood vinden, kan de wereldgemeenschap niet ernstig beroeren. Deze moordpartij speelt zich af in een zijbeuk van de geschiedenis.
De Roaring Nineties zijn in volle gang, de jaren van de individualisering, het verval van de politieke en sociale samenhang. Volgens enquêtes zijn we nog nooit zo gelukkig geweest. We gaan fluitend naar ons werk en we boeken een vakantie in Thailand. Onder leiding van Wim Kok hebben we het succesvolle poldermodel tot bloei gebracht. We worden internationaal bewonderd; deskundigen en politici uit het buitenland komen kijken hoe we het hier aanpakken. Maar intussen beleven we ook het eerste ‘zinloos geweld’, de vuurwerkramp in Enschede en de brand in Volendam. En we ontdekken dat het met de integratie van de allochtonen niet zo vlot gaat als we ons hebben wijsgemaakt.
Hoe hebben de pubers deze beslissende jaren van hun opvoeding ervaren? Ik veronderstel dat het een goddelijke tijd is geweest. Ik heb er geen concrete voorstelling van. Ze hebben geleerd op een nieuwe manier voor zichzelf te zorgen en daarbij gemerkt dat ze veel oude maatschappelijke regels aan hun laars kunnen lappen. Het automatische vertrouwen in de politiek, het bestuur, de bureaucratie is niet zichtbaar verloren gegaan; het is geleidelijk en ongemerkt verdampt. De nieuwe generatie heeft geleerd ernaar te handelen.
Er komt een nieuwe breuk: 11 september 2001. George W. Bush zal de wereld redden en heeft de chaos in het Westen vergroot. In Nederland verschijnt Pim Fortuyn die een diagnose stelt zonder remedie. Na de moord wordt met de ondergang van de lpf dit tekort bevestigd. De nasleep van de moord op Theo van Gogh bewijst dat Nederland nog steeds zoekt naar een nieuwe politieke structuur. En in deze dagen beleven we nieuwe chaos met het optreden van Rita Verdonk en Geert Wilders. De ‘bewegingen’ waaraan zij aanzien hebben gegeven, vergroten de nationale onzekerheid en brengen geen politieke oplossingen.
Valt dat de nieuwe generaties te verwijten? Geen sprake van. Ze dragen geen verantwoordelijkheid voor de val van de Muur, de aanval op het wtc, de chaos na de moorden. Ze zijn er het product van. Ze moeten hun eigen toekomst uitvinden. Zijn ze er al mee begonnen? Zo niet, dan wordt het de hoogste tijd. Ik heb de indruk dat ze zich geen raad weten en daar tegelijkertijd niet onder gebukt gaan. Ze zorgen voor zichzelf.