Sommige gezichten zitten in de dodehoekspiegel van een maatschappij. Het perfecte acteursgezicht van acteur Giorgio Albertazzi (92) was er vanaf direct na de Tweede Wereldoorlog altijd in Italië, maar op de een of andere manier altijd buiten focus. Dat lag, schreven vriend en vijand na zijn dood, niet aan zijn capaciteiten. Hij was een groot acteur. Het beroemdst is zijn vertolking van keizer Hadrianus in Marguerite Yourcenars Hadrianus’ gedenkschriften. Sinds 1989 heeft Giorgio Albertazzi duizend keer Hadrianus gespeeld. Hij had een prachtige verklaring voor de ‘onsterfelijke aantrekkingskracht’ die juist deze Romeinse keizer (117-138 na Christus) op hem uitoefende. Geleend van Flaubert: ‘Toen de goden er niet meer waren en Christus er nog niet was, tussen Cicero en Marcus Aurelius, toen was er een uniek moment waarin heel even alleen de mens bestond.’

Giorgio Albertazzi had een grote molensteen om zijn nek: zijn oorlogsverleden. In het opportunistische Italië van na de Duce waren bijna geen fascisten te vinden, want iedereen was na de arrestatie van Mussolini (25 juli 1943) meteen in het verzet gegaan – vertelden de Italianen trots na afloop. Wie tóen nog de bespottelijke marionettenrepubliek van Salò trouw was gebleven, waar Mussolini onder curatele van Hitler was gesteld aan het Lago di Garda, had het echt niet gesnapt. Giorgio Albertazzi hoorde tot deze groep dubbele losers. Hij was achttien, hij was in topvorm, hij bokste opvallend goed, hij was een opgewekte jongen van het Toscaanse platteland. ‘Ik was razendsnel en sterk, er waren jonge jongens nodig voor de troepen van Salò, ik werd opgeroepen, het leek me mijn plicht.’ Hij werd benoemd tot luitenant, en vocht bijna twee jaar mee aan de kant van de Duitsers. ‘Italiaanse verzetsstrijders heb ik in die twee jaar trouwens nooit gezien,’ vertelde hij in de zeven decennia die volgden, ‘die kwamen pas uit de bossen in april 1945, toen de strijd al besloten was’.

Albertazzi vertrok in de winter van 1945 naar Ancona, om deel uit te maken van de ‘eerste anarchistische theatergroep’. Hij deed het onder een schuilnaam. Iemand wist van zijn verleden en gaf hem aan. Hij heeft anderhalf jaar in de gevangenis gezeten als ‘collaborateur’ (een kanteling van de geschiedenis waar Italië altijd in heeft uitgeblonken), en kwam vrij met het algemeen pardon dat de communistische leider Togliatti had bewerkstelligd. Italië moest door naar de toekomst, en Giorgio Albertazzi pakte de draad op alsof er niets was gebeurd. Dankzij zijn knappe kop werd hij een veelgevraagd acteur voor de razend populaire fotoromanzi die Italië direct na de Tweede Wereldoorlog over de depressie heen hielpen. Sophia Loren is haar carrière ook op die manier begonnen. Gefotografeerde stripverhalen met veel liefdesperikelen, knappe jongens en meisjes, zeilboten en open two seaters die door de bochten langs de Italiaanse kusten scheurden.

Zodra hij weer mocht, beklom Giorgio Albertazzi de ladder van de serieuze carrière als theateracteur. In 1949 debuteerde hij voor de grote Luchino Visconti in Shakespeare’s Troilus and Cressida. ‘Visconti had grote bewondering voor me. Misschien was hij ook een beetje verliefd. Hij vroeg me of ik bereid was om verder dan vriendschap te gaan, ik had geen bezwaar. Maar hij leek uit het lood geslagen door mijn intelligentie. Het bleef bij een eerste kus. Misschien wilde hij van mannen wat Sartre wilde van vrouwen: tais-toi et sois belle. Ik beschouw mezelf eerder als een niet-gerealiseerde schrijver dan als acteur.’

‘Ik beschouw mezelf eerder als een niet-gerealiseerde schrijver dan als een acteur’

Het moet de fatale combinatie van een fout oorlogsverleden en een oeverloos zelfvertrouwen zijn geweest. Giorgio Albertazzi heeft nooit mogen meedoen aan het feest van de Italiaanse cinema, dat explodeerde in de jaren vijftig, zestig en zeventig. Niet dat hij niet in films heeft gespeeld, veertig in totaal, waaronder de hoofdrol in de Franse mijlpaal L’Année dernière à Marienbad van Alain Resnais, de Gouden Leeuw-winnaar van Venetië in 1961. Maar de Italiaanse regisseurs van de glorietijden lustten hem niet. Rossellini, Fellini, Bertolucci, Scola, Risi, Monicelli, Rosi, en zelfs niet Visconti. Outsiders als Pasolini en Sergio Leone zeker niet. Terwijl hij zich qua looks en kunnen mocht meten met de militant linkse Gian Maria Volonté.

De filmcarrière van Albertazzi leest als een catalogus van de Italiaanse B- en C-categorie. Hij is bewust genegeerd. ‘Natuurlijk’, zegt Malcom Pagani, de jonge filmexpert van de kleine, onafhankelijke krant Il Fatto Quotidiano. ‘Filmer en communist zijn was één, in Italië. Inmiddels zijn het categorieën waar we om lachen. Maar toen… Giorgio werd nooit gebeld, nee. Dat is de gun-factor. Samen met talent en looks de belangrijkste factor. Giorgio werd het niet gegund.’

Behalve dan door één: dramaturg en performer van alle podiumkunsten Dario Fo (90), Nobelprijswinnaar voor de literatuur in 1997 en een groot bewonderaar van Giorgio Albertazzi. ‘Ons werk is nooit geregistreerd’, aldus Fo, ‘maar de combinatie van mij en Giorgio was magisch. We waren het perfecte duo. Hij had een onverbiddelijke grip op het publiek, maar hij liet het nooit merken. Ik heb nooit zo goed opgetreden als met hem. Hij liet mij bloeien, en wist mijn excessen op kousenvoeten in het goede spoor te trekken. Ik zal hem gruwelijk missen. Een man die alle categorieën voorbij was. Een groot, groot man.’

Ooit werd Giorgio Albertazzi gevraagd of hij het niet oneerlijk vond. Hij had zich altijd open en bloot geprofileerd als een ‘soldaat van Salò’ en had voor de consequenties betaald. Maar Dario Fo zou toch ook… Het antwoord van Albertazzi luidde: ‘Van Dario weet ik het niet. Met vrienden ga je voorzichtig om, en Dario is een vriend. Ik heb het hem nooit durven vragen.’


Beld: 1987 (Leonardo Cendamo / Leemage / Hollandse Hoogte)