Het is zeldzaam dat de dokter voor dit soort dingen nog serieus van stal wordt gehaald. Als je vandaag psychologie gaat studeren is de kans groot dat je Freud leert kennen als die hallucinante clown uit de negentiende eeuw, en zijn psychoanalyse als een lange, rommelige voetnoot bij het vak zoals dat vandaag beoefend wordt.

De Britse psychoanalyticus Adam Phillips, die een korte maar rijke biografie schreef over de jonge jaren van Freud, zal dat van die clown niet direct ontkennen. Charlatan is het woord dat Phillips zelf een paar keer gebruikt wanneer hij het heeft over de ambivalente aard van zijn object. Maar dan wel een charlatan onder de charlatans, want Freud zag de mens als in wezen bedrieglijk – ten opzichte van de wereld, maar vooral van zichzelf. Biografieën wantrouwde hij dan ook grondig. Verhalen over het verleden verbergen meer dan ze zoeken, meende hij.

Phillips lijkt het helemaal met hem eens. Meer dan een feitelijk relaas is zijn boek een poëtische bespiegeling op het ontstaan van de psychoanalyse. Waar hij naar Freuds leven verwijst als verklaring voor zijn denken is hij associatief, speculatief soms. Maar daar zit hij zelf niet mee, en als lezer is het met Phillips’ zinnenprikkelende proza moeilijk verlangen naar droge feiten. ‘Freud zou ervan overtuigd raken’, zo schrijft de auteur, ‘dat de psychoanalyse het leven van de mensen op een nuttige manier compliceerde, door te onthullen hoe gecompliceerd het eigenlijk was.’ Om bedekken en onthullen gaat het, en om de idiote tegenstrijdigheid van een zichzelf in de staart bijtende bewering als deze. Phillips schept er genoegen in om de psychoanalyse naar voren te laten komen als een product van een door tegenstellingen gevormde geest, een prototypisch modern individu.

Wat waren die tegenstellingen? Freud voelde zich zowel jood als Duitser, om maar iets te noemen, hield van vrouwen, maar zeker ook – misschien wel meer – van mannen, koos voor genot (coke, bijvoorbeeld) maar ook vaak voor onthouding. Hij zag als buitenstaander steeds de noodzaak van zowel assimilatie als verzet en hij verdeelde zijn loyaliteit tussen de wetenschap enerzijds en de kunst en literatuur anderzijds.

Dat laatste speelt een kernrol in Phillips’ verhaal. Freud, die zich vanuit een grote liefde voor harde wetenschap en een intense ambitie liet scholen tot zenuwarts, ontwikkelde een behandelmethode waarvan de wetenschappelijkheid op zijn minst betwistbaar was. ‘De psychoanalyse zou de kunst en de wetenschap van de gissing worden’, zegt Phillips. En is daarmee dus al in essentie paradoxaal.

Er wordt wel eens gezegd dat Freud een neurowetenschapper was geweest als hij in onze tijd had geleefd. Maar Phillips lijkt erop uit om juist zijn kunstenaarskant te belichten. Kennen we Freud volgens het cliché van een grijze verschijning met muffe pijp en baard, Phillips toont zijn wildere, kleurrijke kanten, zijn passies, zijn verslaving aan inconsistenties, die hij op zijn beurt weer op zijn object, de menselijke psyche, projecteerde.

Projecteerde, ja, om een van Freuds eigen termen te gebruiken. Want als er iets duidelijk wordt uit Phillips’ fijne boek is het de enorme subjectiviteit van Freuds levenswerk. Veel van zijn theorieën ontstonden regelrecht uit zijn eigen ervaringen – hij plast als kind in de slaapkamer van zijn ouders, verliest zijn Duitse kindermeisje, raakt ernstig teleurgesteld in zijn vader, zo somt Phillips de invloedrijkste herinneringen op. De auteur maakt de belangrijke opmerking dat het beroep dat Freud uitvond onnodig hard en ernstig werd. Hij impliceert dat het samenviel met de psychologie van een toch al zwaarmoedige joodse jongen die gevormd werd door een complexe en verwarrende historische situatie, een Europa op de rand van moderniteit, waarin alles aan het veranderen was en waarin zijn volk afwisselend (semi)tolerant en vijandig werd bejegend.

Over hoe dat alles dan exact in elkaar grijpt hoeft Phillips niet al te wetenschappelijk te doen. Een van de vele tegenstrijdigheden van de psychoanalyse is dat de kindertijd de belangrijkste periode is om te onderzoeken, maar tegelijkertijd in hoge mate onkenbaar. De herinneringen eraan zijn immers bedekt met de leugens die we onszelf vertellen om te overleven.

Phillips doet onbeschaamd aan freestylen, maar hij doet dat zo elegant en oprecht dat hij nergens inboet aan geloofwaardigheid. Bij psychoanalytici, zo geeft hij zelf toe, ‘is het altijd de vraag of, en zo ja hoe, we ze serieus kunnen nemen’. Phillips valt serieus te nemen, juist omdat hij geen claim legt op de waarheid.

Waar vakgenoten van Phillips hun lezers vaak hebben willen verzekeren dat Freud geen charlatan is, portretteert hij Freud met trots als iemand met een geniale overmaat aan fantasie. Phillips maakt er allerminst een geheim van dat zijn vak geen wetenschap is. De psychoanalyse, daarin schuilt haar kracht, is een kunst en Phillips verstaat die kunst als weinig anderen.


Adam Phillips - Freud: De geboorte van de psychoanalyse. Ambo Anthos, 189 blz., € 18,99