
De zwart-witfoto uit februari 1976, waarop een zeventienjarige Pino Pelosi aan de arm naar de plaats delict wordt gevoerd door een groep Italiaanse politie-inspecteurs, vertelt het hele verhaal. Een tengere krullenbol met een olifantenpijpenspijkerbroek die zeer strak rond het kruis zit, daarop een nauwsluitend kort geblokt jackje. Hét beeld van de Italiaanse jaren zeventig, net zoals het tot moes geslagen en verpletterde lichaam van Pier Paolo Pasolini (53), dat werd gevonden op het groezelige strand van Ostia in de ochtend van 2 november 1975 – de Dag van de Doden in het katholieke geloof. De twee symboolfoto’s van de bloedige Italiaanse jaren zeventig zijn het dubbelgeklapte stoffelijk overschot van christen-democraat Aldo Moro achter in de Renault 4 van de Rode Brigades en het zwaar verminkte lijk op het strand van regisseur, dichter, schrijver, homoseksueel, denker, duider en provocateur Pier Paolo Pasolini.
Giuseppe Pelosi, door iedereen ‘Pino’ genoemd, het jochie uit de borgata (volksbuurt), is altijd de enige officiële schuldige gebleven. Hij gaf de moord meteen grif toe en werd in 1979 tot 9,5 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Pas dertig jaar later kwam hij in een interview op tv met een andere versie, omdat de ware daders toen inmiddels waren overleden en hij niet meer ‘bang’ zou zijn. Voor wie of wat precies heeft hij nooit verteld.
‘Pino la rana’ (‘Pino de kikker’), zoals hij na zijn onmiddellijke arrestatie op de ochtend na de moord in de Italiaanse pers werd gedoopt vanwege zijn gezwollen oogleden, geplette neus en brede kikkermond, was een typisch Pasolini-jochie. De krullenbol, het tengere jongenslijf, de achterbuurt, het Romeinse slang en ook de duidelijke heteroseksualiteit – want Pasolini viel alleen op ‘echte mannetjes’, zoals hij zich graag trots liet ontvallen in zijn intellectuele vriendenkring. Van ‘flikkers’ zoals hijzelf moest hij absoluut niets hebben, en hij ontkende die wereld ook met afgrijzen.
Tijdens zijn vaste avondlijke inspectieronde langs de treinstations van Rome in de zilvergrijze Alfa Romeo Giulia GT 2000 (het lokspiegeltje voor de ‘echte mannetjes’) zag Pasolini het jochie Pino rondhangen bij het Stazione Termini. Het was een warme zomeravond, begin juli 1975, vier maanden voor de moord. ‘Heb je honger?’ ‘Nou en of meneer’, en de zeventienjarige Pino stapte in het opengeslagen portier van de Alfa. ‘Ik keek schichtig om me heen of de anderen niet zagen wat ik ging doen’, vertelt hij in het boekje uit 2011 Io so… come hanno ucciso Pasolini (Ik weet… hoe ze Pasolini hebben vermoord). Een van de vele pogingen om zijn naam drie decennia na de moord nog te zuiveren. In dit boekje vertelt hij het verhaal van zijn ontmoeting met Pasolini, het enige verhaal van het leven van Pino Pelosi.
‘Pino Pelosi neemt het geheim over de moord op Pasolini mee het graf in’, was de samenvatting in de Italiaanse pers van het 42-jarige zwijgen van ‘de moordenaar van Pasolini’, die natuurlijk de moordenaar nooit kon zijn. Tenminste, die waarheid is in Italië uiteindelijk algemeen goed geworden. Het tengere jochie uit de slums van Rome dat al vier maanden zijn diensten verleende aan Pasolini – en daar ook zijn royale payback voor kreeg – had echt niet in zijn eentje het bloedbad kunnen aanrichten dat zich in de nacht van 1 op 2 november op het voetbalveldje van het strand van Ostia voltrok. Pasolini was in topvorm op zijn 53ste, één bonk stalen spieren, dronk niet, rookte niet en rende voortdurend als een jonge god over de voetbalveldjes van de Romeinse periferieën met Pino-achtige jongetjes. Voor Pasolini was fysiek en intellectueel in vorm zijn één: mens sana in corpore sano.
‘Natuurlijk heeft nooit iemand geloofd dat het Pelosi in zijn eentje kan zijn geweest die Pasolini met ijzeren staven en stukken hout heeft vermoord, om vervolgens nog even over hem heen te rijden in de grijze Alfa GT van het slachtoffer, zodat het hart en de ribbenkast letterlijk zijn geëxplodeerd. Het is een totaal onzinverhaal, dat snapt iedere eenvoudige ziel. Maar een officiële waarheid in Italië dient allerminst geloofd te worden, dat is het punt. Hoe onwaarschijnlijker en tegenstrijdiger een Italiaanse officiële waarheid is, des te krachtiger en prestigieuzer de macht van wie hem presenteert. Het is als het ware het diadeem van een macht die wil onderwerpen, die wil dat zijn ware reikwijdte niet gemeten kan worden, omdat hij zetelt in het Onzichtbare en het Onzekere. Dat is waar de ware machten van Italië op uit zijn.’ Aldus schrijver Emanuele Trevi in zijn boek Qualcosa di scritto (Iets op schrift) uit 2012, waarin hij aan de hand van het mysterie van Pasolini’s dood een briljant portret van Italië boetseert. De hinderlijke provocateur Pasolini moest dood, en het jochie Pino Pelosi was de ideale dader, omdat hij van toeten noch blazen wist en makkelijk bang te maken was.
Hij heeft zijn raadselachtige geheimhoudingsplicht een leven lang volgehouden. Wie waren de drie daders, waar Pino Pelosi uiteindelijk dertig jaar later mee voor de dag is gekomen? Wie waren de drie pro’s die Pasolini uit zijn Alfa sleurden en tot een bloederig hoopje hebben gereduceerd, terwijl de dichter en regisseur op handen en knieën voortkroop over het strand en ‘Mamma aiutami!’ (‘Mamma, help me!’) uitriep?
Dit gruwelijke beeld, van de trotse intellectueel Pasolini die jammerend probeert weg te kruipen over het strand, is te danken aan Pino Pelosi, die het prijs geeft in het eerder genoemde boekje. Hij was erbij, dat is zeker.
Hij is maar zes jaar ouder geworden dan Pasolini en overleed op zijn 59ste aan longkanker.