Op Gotland, het eiland beoosten Zweden, werd in 1999 de grootste Vikingschat ooit opgegraven, een hoeveelheid zilver van 67 kilo. De schat bevat 14.295 munten en 14.200 daarvan zijn dirhams, munten uit moslimnaties in het Nabije Oosten. Het zilver zelf kon worden herleid tot 69 mijnen in wat nu vijftien landen zijn. Kortom: die Vikingen deden heel wat meer dan alleen maar Ierse monniken de stuipen op het lijf jagen. Zij waren onderdeel van een netwerk dat het hele continent omspande. Ze roeiden over de Russische rivieren tot in de Kaspische Zee en zij raakten daar aan handelsnetwerken die tot China en Indonesië moeten hebben gereikt.
Het Allard Pierson Museum wijdt een gecompliceerde tentoonstelling aan dat onbekende aspect, het feit dat na de ineenstorting van het Romeinse Rijk in Europa niet een periode van duisternis aanbrak, maar dat de ‘oude’ geglobaliseerde wereld zich juist gestaag doorontwikkelde tot een nieuwe, waarin de Franken, de Vikingen, de islamieten, de Visigoten, de Hunnen en de Sassaniden het overnamen van de oudere machthebbers. De verbindingen bleven in stand. Handel en uitwisseling – cultureel, religieus, politiek – gingen ‘gewoon’ door. De tentoonstelling laat dat met vooral kleinere voorwerpen zien. Een Frankische sierspeld gemaakt van Byzantijns goud, een Egyptisch pelgrimsflesje gevonden in Brittannië, een ivoren plaatje met een prinses uit Constantinopel.

Het project is de vrucht van een samenwerking van ettelijke Europese instellingen die zich met (vroeg-)middeleeuwse geschiedenis bezighouden. De catalogus heeft dan ook niet minder dan 29 auteurs, en elk waant zijn uil een valk, waarmee meteen het cruciale probleem van de tentoonstelling duidelijk wordt: om de ‘geglobaliseerde’ interactie tussen die grote diversiteit aan Europese culturen te laten zien, moet je die culturen ook ‘individueel’ neerzetten. Daar is in dit korte bestek geen beginnen aan, het duizelt de goedwillende bezoeker, die niet zomaar begrijpt hoe de Longobarden verschilden van de Visigoten en de Avaren van de Hunnen. Om daarin rode draden aan te brengen wijst de tentoonstelling in gelikte projecties op reizigers uit die tijd. Olympiodorus van Thebe, bijvoorbeeld, die een Grieks sprekende papegaai meenam op zijn ambassade naar de Hunnen, of Sigerik de Ernstige, die van Canterbury naar Rome reisde – maar omdat je hun verhalen alleen in de catalogus kunt vinden, blijven die rode draden eigenlijk onzichtbaar. De tentoonstelling vermeldt nauwelijks hoe die mensen reisden – in gevolg, alleen, te paard, per boot?
Het museum verdient complimenten voor de ambitie het idee van ‘donkere Middeleeuwen’ voorgoed uit de wereld te helpen, maar een heldere tentoonstelling is het toch niet. Je blijft geregeld achter vragen haken. Er staat bijvoorbeeld een marmeren ‘kistje’ met klassieke zuiltjes en bijbelse figuurtjes, mogelijk een vroeg-christelijk doopvont. De tekst vermeldt niet waar het vandaan komt, wel dat het in 1745 uit ‘een Amsterdamse gracht’ werd opgebaggerd. De catalogus biedt geen uitkomst: daar staat het ding niet in. Je zou dus zomaar kunnen denken dat Amsterdam Romeinse roots heeft. Ik meen te weten dat dat niet zo is, maar weet een argeloze Hongaarse bezoeker dat ook?
Crossroads: Reizen door de Middeleeuwen. Allard Pierson Museum, Amsterdam, t/m 11 februari 2018