
In The Ambassador doet Mads Brügger, Deense journalist en naar eigen zeggen hekeldichter, zich voor als ambassadeur namens Liberia in de Centraal-Afrikaanse Republiek. Dat kan blijkbaar: een hagelwitte Europeaan met een zwaar Scandinavisch accent die zichzelf met veel poeha en zonder blikken of blozen in Bangui introduceert als heuse afgevaardigde van Monrovia. En niemand die vraagt naar een officieel document als bewijs van de legitimiteit van deze bizarre ‘diplomaat’.
Wat Brügger bezielt is even boeiend als de film zelf. In een recent interview vertelt hij dat hij een film over Afrika wilde maken waarin ‘ngo’s, sarongs, kindsoldaten, Bono en ondervoede mensen geen rol spelen’, maar waarin het soort mensen naar voren komt dat je nooit in documentaires ziet: witte zakenlui en diplomaten, de stedelijke fat cats die het enorm naar hun zin hebben in Afrika.
Brügger: ‘Ik wilde het monopolie van de ngo’s in Afrika doorbreken met een Afrika-film met humor en horror, een documentaire waarin we teruggaan naar het Afrika van de jaren zeventig, van Graham Greene en The Wild Geese. Dat kon, in de Centraal-Afrikaanse Republiek.’
De referentie aan The Wild Geese, Andrew V. McLaglens vermakelijke avonturenfilm uit 1978 over witte huursoldaten in Afrika met in de hoofdrollen Roger Moore en Richard Burton, is vanaf de eerste scènes relevant. Brügger komt op bezoek bij een bedrijf dat door voormalige Britse militairen wordt gerund. Meteen wordt duidelijk dat de regisseur iets meer dan slechts het ontmaskeren van het corrupte Afrikaanse diplomatenkorps op zijn agenda heeft. Het paspoort is vooral nodig voor het smokkelen van diamanten naar Europa. En dat kan levensgevaarlijk zijn, verduidelijkt de baas van het ‘paspoortbedrijfje’, een stoere kerel die met zijn middenklasse-accent en zongebruinde, taai ogende huid zo uit The Wild Geese lijkt te zijn weggelopen.
Hilarisch is dat zelfs deze oplichters het plan van Brügger te riskant vinden. Daarom komt hij terecht bij een nog schimmiger figuur: een Nederlander die garandeert dat Brügger met zijn diplomatieke paspoort overal in Afrika zou kunnen reizen, mits er genoeg geld op tafel komt. Dat blijkt geen enkel probleem. En de kersverse afgevaardigde van Liberia glundert.
Eenmaal in Bangui blijken wanneer je maar met geld zwaait - verstopt in ‘envelopes of happiness’ zoals Brügger het stelt - alle deuren open te gaan, ook die naar de Pygmeeën met wie Brügger een luciferfabriek wil opzetten als dekmantel voor zijn diamantsmokkelplannen.
Brüggers omgang met de Pygmeeën roept de meeste vragen op. Gekleed in iets wat Marlon Brando als Kolonel Kurtz of erger nog als Dr. Moreau zou dragen - wit, koloniaal pak, stropdas, zonnebril en gepoetste, lange, lichtbruine laarzen - bezoekt de ‘ambassadeur’ het dorpje van de Pygmeeën. Waar iedereen, van de oudste tot de jongste, straalbezopen blijkt te zijn, van tevoren dronken gevoerd door corrupte plaatselijke politici die een slaatje willen slaan uit de komst van de rijke witte man. En Brügger maar vrolijk samen dansen. Vervolgens neemt hij ook nog eens twee Pygmeeën mee die de rest van de film als slaven aan zijn zijde doorbrengen. In magistrale scènes waarin Brügger zonder enige thematische motivering met de mannen naar het geluid van walvissen op cassetteband luistert of met ze gaat varen, rijst de vraag: worden ze hier vernederd en uitgebuit, of speelt Brügger een geraffineerd spel met onze eigen vooroordelen? Wíl hij juist dat we ons schamen dat we de mannen hilarisch vinden?
Misschien is het feit dat je je deze vragen stelt bewijs genoeg voor de genialiteit van The Ambassador. De brutaliteit van de regisseur is een verademing; op geen enkele wijze zwicht hij voor de druk van zelfcensuur ter wille van de goede smaak. Hij wil een verhaal vertellen vol ironie en sarcasme en misschien ook woede over het feit dat de effecten van het kolonialisme nog altijd aanwezig zijn in sommige delen van het continent.
International Documentary Film Festival, van 16 tot 27 november in Amsterdam