
‘Lieve papa, ik ben het helemaal zat in dit land. Vandaag had ik nog een gesprek met die leerplichtambtenaar, dat ze zich zorgen maakte en met me wou praten. Ik word zo langzamerhand gek van al die “zorgen”. (…) Maak je maar niet ongerust. Ik hou van je papa. Heel, heel, heel veel en in mijn hart blijf je bij me. Nu zal ik de vrijheid vinden.’
Het is deze zomer tien jaar geleden dat Laura Dekker aan boord van haar zeilboot Guppy stapte en in Gibraltar begon aan een reis om de wereld, helemaal alleen, een reis die haar, als ze zou slagen, de jongste persoon op aarde zou maken om dat te doen. De tiener snakte toen al jaren naar wat ze omschreef als ‘vrijheid’ en wat ze daartoe had moeten doormaken was een lange oefening geweest in geduld, gevangenschap zelfs. Ze voerde een strijd met het gezag – met ouders, onderwijs, jeugdzorg, rechtspraak – en viel ten prooi aan de media, die zich bogen over de vraag hoever de vrijheid van een kind zou moeten mogen reiken. Opiniestukken verschenen tot in The New York Times. Sommigen vonden het plan zo belachelijk dat ze de hoop uitspraken dat Dekker maar gewoon zou zinken. ‘Ik had het gevoel op een gegeven moment dat ik niet eens meer als mens werd gezien. Ik was gewoon een object’, zei ze vorig jaar in een interview met Art Rooijakkers voor het rtl-programma Iedereen had het erover. Zij was het ‘zeilmeisje’ en zou dat blijven, een kwetsbaar wezen, zelfs na de voltooiing van haar reis. Ook toen ze een paar jaar later trouwde, bleef dat niet onopgemerkt. ‘Zeilmeisje Laura (19) trouwt met 31-jarige Duitser’. Nog zo’n mijlpaal, een verdienste voor anderen om iets van te vinden.
Natuurlijk was Dekker als meisje uitzonderlijk, met haar plan en de vastberadenheid om dat tot uitvoering te brengen, en sprak haar missie tot de verbeelding, een kind alleen op zee, een gedachte om misselijk van zorgen bij te worden, zelfs in deze tijd. Tegelijk staat ze in een lange traditie van vrouwen-alleen-op-reis. Dekker is een van de achttien figuren die werd opgenomen in de Female Explorers’ Atlas (2019), een geïllustreerd kinderboek, vervolg op de Great Explorers’ Atlas. Ze is de jongste van allemaal. Haar historische voorgangers – Ida Pfeiffer, Alexandra David-Néel, Amelia Earhart, Isabelle Bird – droegen nog hoeden, kragen en sjaals, maar daar staat zij, in een strak truitje, lachend met een duim omhoog. Het boek is een van vele recente (kinder)boeken die licht schijnen op deze onvolprezen reizigers. Ze leveren rolmodellen voor meisjes, een wereld om zich in te herkennen. Voor de vrouw van vandaag valt bovendien nog genoeg te ontdekken – nog altijd was er, om maar iets te noemen, geen enkele op de maan.
Door de hele geschiedenis waren er vrouwen die zeiden te zoeken naar vrijheid en daarop hun koffers pakten. In de negentiende eeuw kwamen ze uit de aristocratische kringen en societies van Engeland, Frankrijk, België, Oostenrijk of Noord-Amerika, en zakten vaak af naar het zuiden, naar Afrika en ‘Down Under’, de voornaamste continenten met dan nog lege plekken op de kaart. Het was de eeuw waarin mannen erop uittrokken voor hun grote ontdekkingsreizen, ‘op zoek naar de bron van de Nijl’, de eeuw van Stanley en Livingstone, John Henning Speke, James Augustus Grant en Samuel White Baker (en zijn vrouw), die die bron uiteindelijk zou vinden. Het was ook de eeuw van een Victoriaans regime dat enkele gefortuneerde vrouwen, die zonder partner bleven of alleen kwamen te staan, naar het zuiden dreef, vaak eerst voor een ontspannen verblijf in het Middellandse Zeegebied of een toeristische rondreis door Egypte, maar dan verder, en serieuzer. Ze spraken hun talen en konden paardrijden, maar hun ontdekkingsreizen hadden een ander karakter dan die van de mannen: ze ‘ontdekten’ wel, maar waren vaak uit op iets anders. Voor thuisblijvers waren hun gangen ondoorgrondelijk, hun drijfveren een raadsel.
‘God dank ik ben tenminste vrij’, verzuchtte de Haagse Alexandrine Tinne in een van haar brieven vanuit Afrika naar huis. Weinigen konden op zoveel onbegrip van hun omgeving rekenen als zij, opgegroeid aan het Lange Voorhout in een familie die rijk was geworden van de West-Indische suiker en die de winters doorbracht in Frankrijk en Italië. Alexandrine, ‘Alexine’ genoemd, bekwaamde zich als een van de eerste vrouwen in Nederland in het vak fotografie. Ze maakte prachtige verstilde opnamen van haar interieur en reed in haar koets, die tevens kon dienen als donkere kamer, door Den Haag voor het vastleggen van statige stadsgezichten. Vanaf het moment dat vader Philippe overleed begon voor Alexine het grote reizen, samen met moeder Henriëtte, een vriendin van koningin Sophie, steeds verder van huis en voor steeds langere perioden. Na omzwervingen door Europa vertrokken ze in 1855 voor het eerst naar Egypte. Ze bleven meteen twee jaar weg, deden ook Libanon, Syrië en Palestina aan, kwamen gedurende vier jaar terug naar Den Haag, met uitstapjes naar Engeland, Duitsland en Rusland, en vertrokken toen voorgoed, verruilden de linden op het Lange Voorhout voor de palmen langs de Nijl.
Stroomopwaarts trokken ze de rivier op, zuidwaarts het continent binnen. Ze bevoeren de Witte Nijl en passeerden de Blauwe Nijl, verbleven in Khartoem en trokken nog verder, onbekende, gevaarlijke gebieden in. Wie nu leest over de Tinnes, stuit als eerste op hun grootste wapenfeiten: ze zijn opgetekend als de eerste westerse vrouwen die doordrongen tot in Centraal-Afrika, die de vierde breedtegraad overschreden, en Alexine geldt tevens als eerste westerse vrouw om ver de Sahara in te trekken. Maar met name ongeloof over de manier waarop ze het zo ver brachten, niet zelden badend in relatieve luxe in de woestenij, en verbazing over hun doorzettingsvermogen, die reikte tot aan hun dood, inspireerden na hun leven tot boeken, biografieën en films.
De karavaan van hun expeditie bestond bijvoorbeeld uit 102 kamelen met alleen al 32 koffers met meubelen die waren meegenomen uit Den Haag, waaronder spiegels, ijzeren ledikanten, gravuren en kandelaren, en de vijf honden van Alexine die in speciale manden aan de kamelen hingen. Voor onderweg had zij een draagbaar bed met baldakijn en haar moeder een comfortabele stoel, en ieder beschikte over twaalf bedienden om hen in ploegen van vier te dragen. Ze wisten over het enige stoomschip van de regio te beschikken. Voor vertrek in 1862 vanuit Caïro schreef Henriette aan haar zoon: ‘Op het moment van vertrek, dat met niets te vergelijken valt behalve dan de exodus van de kinderen Israëls, wil ik je even een afscheidswoordje schrijven voor men de laatste tafel weghaalt.’
En zo gingen ze op pad, omringd door het vertrouwde het onbekende tegemoet. Gebrek aan een wetenschappelijke achtergrond of financiering met het oog op nieuwe ontdekkingen zette de meeste reizigers van het vrouwelijk geslacht als serieus te nemen pionnen op de landkaart bij voorbaat buitenspel. Voor hun volgende expeditie namen de Tinnes vanuit Khartoem dan ook twee Duitse ontdekkingsreizigers mee voor het nodige wetenschappelijke cachet aan een expeditie in het achterland van de Gazelle-rivier, waar nog geen witte mens was geweest, en fiasco. Botanicus Hermann Steudner stierf al snel en ornitholoog Theodor von Heuglin zou zich dood geërgerd hebben aan het ritme van de vrouwen: ze weigerden vroeg op te staan en hun immense bagage en entourage zorgden voortdurend voor vertraging. De expeditie strandde in het regenseizoen in een gebied dat eigendom was van een vijandig gestemde slavenhandelaar. Robert Joost Willink, historicus die onderzoek deed naar de Tinnes, omschrijft het in Reis naar het noodlot als volgt: ‘De “chaotische en stuurloze machine” die uiteindelijk daar in de moerassen schipbreuk leed was grotendeels door een drang naar avontuur tot stand gebracht.’
Ondanks de luxe waren de ontberingen die de Tinnes troffen er niet minder om. Ook Henriëtte stierf, en twee Haagse kamermeisjes, en vervolgens ook Alexine’s tante. Haar eigen gewelddadige dood kwam in een expeditie door de Sahara door leden van een volk dat ze daar zo graag wilde leren kennen. Een jaar eerder nog had ze aan haar broer geschreven: ‘À propos, als mij op mijn reizen iets overkomen zou, als ik gedood zou worden, wat toch heel goed mogelijk is, dan zal men ongetwijfeld zeggen: Ja, dat komt er van, van al dat reizen! Arme Alexine, wat een dood etcetera etcetera. (…) ik vind niets angstwekkends in de gedachte vrolijk en dapper mijn einde te vinden door een geweerschot of een messteek, in plaats van een saai leven verder te slepen, zoals ik zo velen heb zien doen.’

Alexandrine Tinne, Nederlandse ontdekkingsreizigster, stierf op 33-jarige leeftijd, en waarvoor? Men begreep het niet, niet echt. Vanuit Paleis het Loo had koningin Sophie in 1862 aan Henriëtte geschreven: ‘Ik begrijp je nieuwsgierigheid, maar wanneer eenmaal dit vage gevoel tevreden is gesteld, kan ik niet het plezier bevatten van het leven temidden van onbeschaafde mensen’. Voor Alexine had ze de volgende boodschap: ‘Zeg haar om terug te keren. Zeg haar dat Europa veel beter is dan “savage Africa”.’
In 2007 maakte kunstenaar en filmmaker BarBara Hanlo een mooie film over haar leven, Als een vlieg naar de vlam. De bewegende beelden bestaan uit onrustig gefilmde foto’s en onheilspellende opnamen van objecten in de woestijn – glazen ter grootte van bloemvazen op hun kant, een kandelaar met de armen gestoken in het zand. We horen Alexine spreken in haar brieven, reflecteren op haar reislust, die ze verklaart met ‘misschien uit instinct, als een vlieg naar de vlam’. Anders dan veel collega-reizigsters lijkt Alexine niet zozeer het stijve Haagse te hebben willen ontvluchten, als wel een onstuitbare hang naar avontuur te hebben gehad. Op haar missies was nieuwsgierigheid doorslaggevend, bijvoorbeeld naar volkeren als de Ethiopiërs en de Toearegs, en stond ze open voor wat ze onderweg tegenkwam. De systematische gruwelijkheden van de omvangrijke slavenhandel bijvoorbeeld, schokten haar. Ja, de Tinnes noemden de zwarte mens wel degelijk ‘wilden’ en lieten hun bedienden tot vermaak hun mutsen en bontjassen passen. Maar ze zagen ook het grote onrecht van hun situatie in. Alexine: ‘Want als er iets is wat nog zondiger is dan de wilden in dit land, dan zijn het wel de Europeanen en de handelaren die hier wonen. Als zij eenmaal op de Nijl zijn, beschouwen zij zich als buiten iedere goddelijke en menselijke wet staande. Zij roven, doden en doen wat in hun hoofd opkomt.’ Ze kocht een aantal tot slaaf gemaakten vrij en dat ze later zelf werd beschuldigd van slavernij, viel haar zwaar.
Alexine is later wel vaker ‘stuurloos’ in haar expedities genoemd en geoordeeld naar de hoeveelheid veroverde gebieden en geconfisqueerde rijkdommen, waar het de meeste reizigers en hun regeringen uiteindelijk om te doen was, valt daar iets voor te zeggen. De doelen werden steeds minder vastomlijnd, ze heeft uiteindelijk net zo lang gereisd tot de dood erop volgde. Toch lijkt een dergelijke conclusie een miskenning van haar voornaamste verlangen: een ontmoeting met de ander. Dat de Tinnes en passant onbekende planten ontdekten, zoals die opgetekend in de Plantae Tinneanae (1867), opgedragen aan koningin Sophie, lijkt haast mooi meegenomen.
De vrouwen verlangden niet naar andere continenten omdat de vrouw daar zo vrij zou zijn – zie Alexine gesluierd door Caïro gaan – maar ze waren er wél uit het zicht. Het zuiden was een schaduwwereld in de zon en de vrijheid die dat gaf, was de controverse waard.
In Vrouwen op ontdekkingsreis (1986) van Wolf Kielich (met een warme aanbeveling uit de Volkskrant op het omslag: ‘Er waren ook vrouwelijke ontdekkingsreizigers’), worden de levens van de hoofdpersonen, van wie sommigen ook zijn opgenomen in de Female Explorers’ Atlas, ingeleid met een bespiegeling op de positie van de vrouw, gevangen in het huwelijk of geminacht ongetrouwd. De auteur onderkent de tegenwerking die ze op hun reizen ondervonden, uiteenlopend van het schandaal dat ze thuis achterlieten tot de onwil van lokale overheden die bij gebrek aan vertrouwen niet meewerken aan visa en vergunningen. Dat de resultaten van hun expedities achterbleven bij die van hun mannelijke collega’s valt ook niet te ontkennen. ‘Mary Kingsley ontdekte drie vissoorten, die naar haar werden vernoemd’, schrijft hij. En vervolgens: ‘Maar de belangrijkste ontdekking, die de reizigsters deden, was niet van algemeen, maar van persoonlijk belang: ze ontdekten zichzelf. Ze ontdekten zichzelf als mens en de verbondenheid die ieder mens heeft met de natuur. Voor allen heeft dat veel meer betekend dan het vinden van een goudmijn.’
In het licht van de geschiedenis kun je je afvragen wat van grotere waarde voor de mensheid was, de exploitatie van een continent of de vrijkoping van enkele tot slaaf gemaakten. David Livingstone zelf gaf in zijn boeken in elk geval hoog over Alexine op en vlak na haar dood verscheen in New York het boek met de ronkende titel The Heroine of the White Nile; Or, What a Woman Did and Dared: A Sketch of the Remarkable Travels and Experiences of Miss Alexandrine Tinné. Het eerste hoofdstuk luidt: ‘Waarom we haar een heldin noemen’. Auteur William Wells: ‘Zij deed waar vele sterke mannen voor terugdeinsden, en al haar opmerkelijke werk lijkt te zijn gedaan alleen uit liefde voor de zaak die zij zo vroeg in haar leven omarmde: namelijk, die van het ontdekken van Afrika, en met begrip kijken naar de arme neger, en te doen wat binnen haar macht lag om een einde te maken aan de meest vreselijke plaag van Afrika, de binnenlandse slavenhandel.’
In 2013 kwam in Nederland een postzegel met de beeltenis van Alexine Tinne in omloop, maar haar 150ste sterfdag, afgelopen jaar, is toch een beetje stilletjes voorbijgegaan.
Als een vlieg naar de vlam is online te streamen, onder meer via de website van het International Film Festival Rotterdam