
Céline zoekt God. Het meisje, bleek en ernstig, meldt zich bij een klooster en wordt novice. Als religieuze naam kiest ze Hadewijch, verwijzend naar de middeleeuwse mystica die schreef over haar spirituele beleving. De spirituele zoektocht van de hedendaagse Hadewijch is echter verbeten. Wanhopig. De moeder-overste herkent haar devotie als fanatisme. Ze stuurt Hadewijch terug de maatschappij in, waar haar verlangen om tot God te komen tot chaos en destructie leidt. Ten einde raad roept Hadewijch God aan: ‘Het is me een gruwel om mens te zijn!’ Maar het is niet God die haar redt. In Hadewijch (2009) laat de Franse filmmaker Bruno Dumont zijn hoofdpersoon gered worden door een doodnormaal mens. Hadewijch vindt God niet tijdens het bidden, omhoog turend naar de hemel, maar in de modder. Het einde van Hadewijch is niet alleen oogstrelend – blauwe hemel, groen gras, rode besjes en rozenstruiken – het is de sleutel tot Dumonts intrigerende oeuvre.
Is Bruno Dumont wel een filmmaker? Dumont, die een achtergrond heeft in filosofie, neemt voor iedere film een filosofisch vraagstuk als uitgangspunt. Daartoe schrijft hij vervolgens geen scenario maar volledige romans. Ook zijn casting pakt hij anders aan dan andere filmmakers. Hij werkt ook wel met professionele acteurs (onder wie de meer dan professionele Juliette Binoche) maar staat bekend om zijn voorkeur voor niet-acteurs, die aandoenlijk houterig spelen en er gewoner dan gewoon uitzien. Ze hebben slechte gebitten, hazenlippen, kromme ruggen, scheve gezichten. Ze komen van het Noord-Franse platteland waar Dumont zelf ook vandaan komt. Hier speelt het merendeel van zijn films zich af: in de Noord-Franse duinen en bossen, in de dorpjes en aan het Kanaal.
Tijdens het filmfestival van Cannes presenteerde Dumont vorig jaar zijn tiende film: Jeannette, een musical op electro-speedmetal over de kindertijd van Jeanne d’Arc. Een ‘high concept’ zouden ze het in Hollywood noemen, en dat concept wordt verder aangescherpt door het feit dat alle dialogen zijn gezongen, live op de set en door onbekwame zangers en dus dikwijls onzuiver. Niet alleen het basisidee van Jeannette is idioot, de film zelf is dat dikwijls ook, met als hoogtepunt van malligheid de momenten waarop de personages volkomen serieus beginnen te headbangen. Het gezwiep van hun haren steekt vrolijk af bij de donderende elektronische drums. Past Jeannette in Dumonts oeuvre? De film had belachelijk kunnen zijn maar is dat niet. De reden daarvoor is juist te vinden in de films die eraan voorafgingen.
Toen Dumont in 1997 debuteerde was zijn werk makkelijk in een Europese trend te plaatsen van grimmig-realistische films over mensen aan de zelfkant van de maatschappij. Net als bijvoorbeeld de Waalse broers Dardenne, die een jaar eerder doorbraken met La promesse, schetste Dumont met La vie de Jésus een compromisloos portret van buitenbeentjes. Werkloze plattelandsjongens, in dit geval. Dumont laat hun verveling zien, de troosteloosheid van hun omgeving en situatie. In een rauwe en veelbesproken scène benadrukt hij de basale, dierlijke aard van seks. Ook in de daaropvolgende films Humanité (1999) en Flandres (2006) brengt hij gemarginaliseerde levens op het Noord-Franse platteland in beeld, op een manier die zo onopgesmukt was dat ze neigt naar nihilisme.
Maar in Dumonts latere films Hadewijch en Hors Satan (2011) worden zijn vertellingen abstracter en zijn filosofische insteek zichtbaarder. Hadewijch is nog duidelijk in de realiteit geworteld, maar Hors Satan laat zich het best bekijken als parabel. Op de aftiteling worden de naamloze hoofdpersonages aangeduid als De Man en Het Meisje, en ook hun handelingen zou je met hoofdletters kunnen schrijven: Seks, Moord, Genezen, Sterven. Hoewel Dumont zelf atheïst is, vertelt hij in deze films over devotie, spiritualiteit en religieuze overtuiging. De Man uit Hors Satan lijkt zelfs over bovennatuurlijke krachten te beschikken. Is hij God? Is hij de duivel? Of staat hij, zoals de titel suggereert, buiten ons idee van goed en kwaad?
Hoe verder Dumont bij het realisme vandaan raakt, hoe meer hij opschuift richting nieuwe genres. Leunde Hors Satan al tegen de thriller aan, met de miniserie P’tit Quinquin (2014), in Nederland uitgebracht als een drieënhalf uur durende film, maakte hij een komedie. Verwacht bij Dumont niet het tempo of de grapdichtheid van een sitcom. In plaats daarvan trakteert de filmmaker op slapstick en eindeloos opgerekt ongemak. Zijn grappen variëren van flauw tot absurdistisch tot gitzwart. Het onhandige spel van zijn niet-professionele cast gaf Dumonts films altijd al een bepaalde lulligheid. Nu zet hij die lulligheid in met een duidelijk doel: om te lachen. Zet hij zijn acteurs voor gek?
‘Ondanks het feit dat ze leven in een herkenbaar hedendaagse wereld’, schrijft filmcriticus A.O. Scott van The New York Times in een recensie van Hors Satan, ‘verkeren de mensen uit het merendeel van Dumonts films in een primitieve, bijna dierlijke staat van zijn (…). Deze primaire toestand geeft hun echter ook een bijzondere toegang tot eerbaarheid, alsof domheid dicht bij goddelijkheid zou liggen.’ In theorie heeft Scott, die overigens positief is in zijn oordeel over Hors Satan, gelijk. In theorie is er iets dubieus aan de manier waarop Dumont simpele zielen opvoert als ‘speciaal’. Maar de praktijk is een ander verhaal. Zie je Dumonts films, dan voel je dat zijn fascinatie voor naïeve personages, en in het verlengde daarvan zijn samenwerking met niet-acteurs, fundamenteel zijn voor wat hij wil zeggen. Hij laat zien dat het gewone en het hogere náást elkaar bestaan. Hadewijch vindt God in de modder. Ze vindt Hem in het gezicht van een gewone man.
Hors Satan is misschien wel de interessantste film die Dumont maakte. In geen van zijn films brengt Dumont de natuur zo adembenemend mooi in beeld als in deze, die zich afspeelt aan de Opaalkust. Bij zonsondergang knielt De Man neer in de duinen. Hij lijkt te bidden tot de natuur zelf. Het licht, de nevel, de heide en de heuvels zijn van zo een aangrijpende schoonheid dat je je niet hoeft af te vragen waarom je je op deze plek op je knieën zou laten vallen. Maar het gaat me eigenlijk om een andere scène in de film. De Man en Het Meisje staren naar een duinbrand. Zij is van streek, ze voelt zich machteloos. Maar De Man zegt haar wat ze moet doen. Ze hoeft alleen maar de lange smalle dam verderop te bewandelen. Ze doet wat hij zegt. Terwijl ze de dam af loopt, strekt ze haar armen uit om haar balans te bewaren. Kijk maar, zegt De Man als ze aan het einde van de dam is gekomen. Ze kijkt en ziet dat het vuur uit is.
We zien De Man doden en we zien hem helen. Dat het onderscheid soms nauwelijks is te maken, is precies Dumonts punt. Volgens hem horen deze ogenschijnlijke tegenstellingen bij elkaar: seks en moord, genezing en straf, leven en dood. Het enige wat je moet doen is je balans zien te houden.

Jeannette begint met een gebed. Net als De Man in Hors Satan zit de jonge Jeanne geknield in een duinpan, omringd door de schoonheid van Gods schepping. Het is het jaar 1425 en de Honderdjarige Oorlog staat centraal in haar gebed. Dan begint Jeannette te lopen. Wadend door het water komt ze dichterbij, tot vlak voor de camera. Ze kijkt recht in de lens en richt haar gezongen woorden tot de kijker. Jeannette wordt weliswaar door twee verschillende actrices gespeeld (een kind en een tiener), gedurende de film heeft ze maar één blik, waaruit maar één karaktereigenschap spreekt: overtuiging.
Halverwege Jeannette maakt Dumont een sprong in de tijd, maar de locatie blijft hetzelfde: de duinen, de heide, het water, de schapen. Hier belijdt Jeannette haar geloof. Ze zingt, danst, headbangt. Andere personages zoeken haar hier op: een non (gespeeld door een tweeling!), haar vriendin Hauviette, haar jonge oom Jacques. Hun dialogen, die Dumont ontleende aan een vergeten toneelstuk van Charles Peguy uit 1910, zijn hoogdravend en repetitief. Jeannette is tegelijkertijd te veel van alles en te weinig. In de choreografie van Philippe Decouflé komen flamenco, jazzballet en hiphop samen; de tere zanglijnen botsen op de bulderende soundtrack van muzikant Igorrr. Maar in de stukken daartussen is er de kalmte van het landschap, de herhaling van de woorden. De zon schijnt in een wolkenloze lucht, de schapen blaten. De jonge Jeanne weet niet veel, maar ze weet één ding heel zeker: ze laat zich leiden door God.
Opnieuw maakt Dumont gebruik van de onbekwaamheid van zijn acteurs. Deze keer laat hij zijn jonge cast niet alleen acteren maar ook zingen en dansen, zo goed en kwaad als dat gaat. Opnieuw cultiveert hij een soort lulligheid. Schapen blaten door lyrische liederen heen, Jeannette’s jonge oom rapt en draait rondjes tot hij zichtbaar duizelig is. Wanneer drie heiligen aan Jeannette verschijnen, verbeeldt Dumont dat zo: ze hangen een paar meter boven een beekje. In kleurrijke kledij en met uitdrukkingsloze gezichten doen ze een gortdroge disco-dansroutine. Grappig? Ja, maar vooral ontwapenend. Dumont gebruikt de kwetsbaarheid van zijn acteurs als contradictie met Jeannette’s compromisloze overtuiging. Ook hier gaat het hem om tegenstellingen die niet samengaan maar náást elkaar bestaan: het gewone en het hogere, het kwetsbare en het krachtige. Met God heeft dat allemaal niets te maken. Het spirituele zit gewoon in de mens.
Jeannette is nu te zien