De Duitse literatuurwetenschapper Joseph Vogl (1957) houdt zich in Das Gespenst des Kapitals bezig met fictie, zij het fictie met grote invloed op een ieders leven, namelijk de economie. Vogl laat zien dat de economische wetenschap sinds haar ontstaan in de achttiende eeuw gefundeerd is op een geloof, namelijk het geloof in de zogeheten vrije markt. Deze markt zou spontaan leiden tot een optimale maatschappelijke ordening. Vogl spreekt hier van een ‘oikodicee’, analoog aan Leibniz’ theodicee: een wereldbeschouwing die ondanks alle tegenbewijzen steeds weer concludeert dat we leven in de beste van alle mogelijke werelden. Waar Leibniz het bestaan van God verdedigde na de aardbeving van Lissabon, daar hebben vooraanstaande economen de vrije markt geprezen als remedie tegen de financiële crisis van 2008.

Vogl situeert - en hij is natuurlijk de eerste niet, lees Marjolijn Februari’s briljante Een pruik van paardenhaar uit 2000 - het fundament van deze wereldbeschouwing bij Bernard Mandeville en Adam Smith. De geboren Rotterdammer Mandeville gaf zijn The Fable of the Bees (1716) als ondertitel de slogan ‘private vices, public benefits’ mee. Hiermee laat zich zijn theorie goed uiteenzetten. De egoïstische, asociale neigingen van de mens zouden, paradoxaal genoeg, de sociale ordening funderen en van vitaliteit voorzien. Mandeville schetste een sociale dynamiek die voortgedreven wordt door het ‘belang’ dat mensen ergens bij hebben. Met dit woord ‘belang’ diende zich een radicale wending aan, weg van de christelijke ethiek. Het christendom stelde immers de zondeval voorop, en probeerde het duivelse in de mens aan banden te leggen. De nieuwe mens van Mandeville is echter goed noch slecht; hij is simpelweg functioneel - door zijn eigen belang te volgen functioneert hij als een nuttig radertje in het maatschappelijk systeem.

Adam Smith op zijn beurt introduceerde in The Wealth of Nations (1776) de ‘onzichtbare hand’ van de markt, een almachtige kracht die de som is van alle zelfgerichte, beperkte strevingen van de mensen. Het concept van de hand ontleende Smith aan de scholastiek, waar een dergelijke hand de manus gubernatoris werd genoemd - de onzichtbare hand van God. Smith profaniseerde de theologie, en het resultaat was het geloofsartikel van de economie.

Sinds de achttiende eeuw floreert de liberale oikodicee (= de vrije markt levert de best mogelijke sociale ordening op) door haar ongekende intellectuele eenvoud. Het vrije-marktmodel bezit wat Vogl een ‘performatieve kracht’ noemt. Dat wil zeggen dat de theorie de omstandigheden zelf teweegbrengt die zij van tevoren heeft verkondigd. Er is met andere woorden sprake van een self-fulfilling prophecy.

Vogl bespreekt de veranderingen van het kapitalisme met de vaart van een ICE, wat Das Gespenst des Kapitals tot een ideeënrijk, maar behoorlijk lastig boek maakt. Daarbij gebruikt de auteur voortdurend vertragende, dialectische formuleringen als ‘dabei geht es weniger um… vielmehr hat gerade…’ Leerzaam is het wel. Vogl schrijft over de introductie van het bankbiljet in 1797, waardoor de dekking in edelmetaal verviel en de inflatie haar intrede deed. Hij analyseert het opgeven van de goudstandaard in 1971-1973, toen het Bretton Woods-akkoord kwam te vervallen. Vogl spreekt hier van een economische condition postmoderne, omdat er sindsdien niet langer een meester-betekenaar of criterium bestaat, namelijk goud, dat het internationale valutasysteem schraagt. Het economische systeem is gebaseerd op vertrouwen dat het systeem zal werken en groeien - het is met andere woorden gebaseerd op lucht.

Het wegvallen van de goudstandaard werd gecompenseerd door het oprichten van een nieuwe markt. Dat was het revolutionaire idee van Nobelprijswinnaar Milton Friedman. De risico’s in de deviezen- en aandelenhandel zouden voortaan verzekerd worden door een zeer complexe termijnhandel met zogeheten deviezen- en valutafutures. De geldpolitiek werd grotendeels aan de markt overgelaten. Het bleek een succes, voor de markt althans. Op de Beurs van Chicago werd in 1971 voor enkele miljarden per jaar in financiële derivaten gehandeld, in 1990 was dat al honderd miljard, en honderd biljoen in 2000. Deze lucratieve derivatenhandel lag aan de basis van de financiële crisis van 2008, die zo omvangrijk kon worden omdat in 1999 de Glass-Steagall Act uit 1932 (een crisiswet) werd opgeheven. Die gebood dat investeringsbanken en particuliere banken gescheiden moesten worden, zodat particuliere klanten niet de dupe zouden worden van risicovolle investeringen en transacties. De nieuwe wet werd aangenomen door een meerderheid van Republikeinen en ondertekend door Bill Clinton.

Vogl laat zien dat de derivatenmarkt die in de jaren zeventig ontstond dermate complex en grillig was dat niemand in staat was er de werking van te beschrijven. De beurs bleek definitief veranderd in een kansspel. De latere Nobelprijswinnaars Black, Scholes en Merton kwamen die jaren met een speculatieve formule die koersveranderingen in het verleden als uitgangspunt nam voor de vaststelling van de waarde van een financieel derivaat. Deze Black-Scholes-formule werd zo invloedrijk dat koersen er zich naar gingen gedragen - nogmaals een voorbeeld van de self-fulfilling macht van economen. Als gevolg van de Black-Scholes-formule werd de onmiddellijke beschikking over koersinfo van levensbelang, want daarmee konden toekomstige waardeveranderingen worden uitgerekend. Vandaar dat de hedendaagse, volledig geautomatiseerde loodsen van de zogeheten high frequency traders in een vaste straal rond Wall Street zijn gebouwd. Vogl stelt dat hiermee informatie belangrijker is geworden dan geld. En juist dat ondergraaft een van de uitgangspunten van de theorie van de vrije markt, die stelt dat alle marktpartijen in gelijke mate over de beschikbare informatie (moeten) beschikken. Opnieuw blijkt die ‘vrije markt’ een fictie.

Joseph Vogl besluit Das Gespenst des Kapitals met een uitleg over de irrationaliteit van financiële markten. Daar leiden hogere prijzen immers niet tot een nieuw evenwicht, maar tot een hogere vraag - een mechanisme dat steeds heeft bijgedragen tot de diverse bubbels van het laatste decennium, zoals die van de internetaandelen en van de huizenprijzen. De prijzen op de markt hebben geen fundament meer, het zijn, schrijft de literatuurwetenschapper Vogl, Wertgespenster geworden, met andere woorden: spoken. Ze huizen in het hart van het financiële systeem. Vogl concludeert dat de combinatie van liberalisme en kapitalisme de ware metafysica van het Westen is geworden, en hij roept op tot een secularisatie van de economische mythe, waarin we, kan daaraan worden toegevoegd, met Mark Rutte als huidige, dynamische dienaar des woords tenslotte nog altijd schoorvoetend geloven.