HET IS ZONDAGMIDDAG 31 oktober, vlak voor de aanvang van de competitiewedstrijd Feyenoord-Volendam. Op het plein voor het Feyenoord-stadion brengen handelaren hun petjes, sjaaltjes en programmaboekjes aan de man. Een der neringdoenden heeft een megafoon meegenomen. ‘Weet je waarom deze wedstrijd als enige niet is afgelast?’ schalt hij over de hoofden van de supporters in de rij. ‘Omdat er bij ons geen mietjes spelen.’
Wim Bot wordt rood, krijgt een verlegen blik in zijn ogen, maar reageert niet. ‘We zijn een soort familie’, zegt hij later. ‘Elke familie heeft wel een oom of tante die op feestjes de verkeerde dingen zegt.’
De 38-jarige Bot, voormalig calvinist, voormalig trotskist, voormalig redacteur bij de Socialistische Uitgeverij Amsterdam (Sua) en momenteel raadslid voor GroenLinks in Delft, is al 28 jaar lang Feyenoord-supporter. Hij schreef er het boek Leve Feyenoord een over. Aanvankelijk was het zijn bedoeling het supporterschap psychologisch en sociologisch te verklaren. Maar al schrijvende kwam hij erachter dat iedere theorie daarover op drijfzand is gefundeerd. Hoe verklaar je bijvoorbeeld dat in een totaal geindividualiseerde samenleving de voetballegioenen toch zijn blijven bestaan. Kerken, politieke partijen, vakbonden, het verenigingsleven, het is allemaal op sterven na dood, maar iedere zondag maken honderdduizenden mensen de gang naar het stadion. Bot: ‘Misschien is de enige verklaring wel dat voetbal zo'n geweldig mooi spelletje is. Natuurlijk kun je vergelijkingen maken. De EO-jongerendagen en de Gospelfestivals zijn tegenwoordig ook verschrikkelijk populair. Het toenemende bezoek aan voetbalstadions duidt er misschien op dat mensen toch behoefte hebben aan vaste sociale verbanden. Maar als het met Feyenoord lange tijd slecht zou gaan, zitten hier ook nog maar tienduizend mensen op de tribune. Daar ga je dan met je gesignaleerde trend.’
Bot schreef uiteindelijk een egodocument. In 175 bladzijden passeren de ups en downs van een Feyenoord-supporter de revue. De successen van begin jaren zeventig, de diepe ellende onder de trainers Verbeek en Bengsson, en het herstel met Wim Jansen en Wim van Hanegem, dat uiteindelijk uitmondde in het wonderbaarlijke kampioenschap in 1993.
IN 1966 BETRAD Wim Bot, aan de hand van zijn vader, voor het eerst De Kuip. Hij zag de wedstrijd Nederland-Hongarije, met Cruijff als 19-jarige debutant. Het werd 2-2. ‘Sinds die avond is het stadion voor mij de mooiste plek op aarde’, schrijft Bot, ‘een plek waar ik me altijd weer thuis voel op een vanzelfsprekende manier. Het stadion, schrijf ik, het stadion zegt elke Feyenoord-supporter: voor ons is er maar een stadion.’
Het stadion en de club zijn volgens Bot onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een echte Feyenoord-supporter houdt even veel van De Kuip als van zijn ploeg. ‘Joop van der Reijden’, schrijft Bot, ‘had dan ook meer gelijk dan hij dacht toen hij, in de dagen dat hij zijn zakken bij Feyenoord vulde, klaagde dat kritiek op het stadion onbespreekbaar was, omdat je bij Feyenoord niet aan hun kerk mag komen. Zo is het maar net.’
De jonge Bot, hervormd, moest een fikse hindernis nemen voordat hij regelmatig zijn heiligdom kon bezoeken. Zondagvoetbal was in het christelijke Zwijndrecht zwaar taboe. Profvoetbal was werk, en op de Dag des Heren mocht je anderen niet voor je laten werken. Zes jaar lang mocht hij met zijn vrienden alleen op een doordeweekse avond per trein naar Rotterdam-Zuid afreizen. Op zijn zestiende sloot hij met zijn vader een compromis: als hij beloofde eens in de twee weken naar de kerk te gaan, mocht hij op zondag naar Feyenoord. ‘Een voorbeeld van het rekkelijke calvinisme waarmee Nederland groot is geworden’, zegt Bot. Nu waren ze bij hem thuis zeker niet de strengsten. Zo reed pa Bot op zondag wel auto, maar hij zorgde ervoor op zaterdag al een volle tank te hebben. ‘Je kunt mijn fanatieke supporterschap dan ook niet verklaren uit een streng christelijke opvoeding. Het was heus geen daad van verzet’, meent Bot.
Vijf jaar lang bezocht hij elke thuiswedstrijd van Feyenoord, en vaak ook de uitwedstrijden. Zijn supporterscarriere begon hij in vak X achter het doel - een kinderkaartje voor een piek. Daarna sloot hij zich aan bij de fanatiekste supporters in vak G, die later om onverklaarbare redenen verhuisden naar het beruchte vak S.
De reis van het conservatieve Zwijndrecht naar Rotterdam was lange tijd voor Bot een groot avontuur: ‘Het was een trip naar een exotisch buitenland. De massaliteit van het spektakel en de hevigheid, de rauwheid en de ongegeneerdheid waarmee in het stadion de emoties werden geuit, waren voor mij een sensatie.’
KWART VOOR DRIE. De stand bij Feyenoord-Volendam is nog steeds 0-0. Het publiek begint te morren. ‘Kom op Feyenoord, wakker worden!’ gilt Bot terwijl hij van zijn stoel opstaat. Al twee keer heeft hij ‘Ga Gassie, ga er langs!’ geroepen naar linkerspits Gaston Taument. De spelers van Volendam kregen bij aanvang een snerpend fluitconcert te verduren. De gladiatoren van de eigen club werden bij het afroepen van de namen met gejuich begroet. Alleen John van Loen viel boegeroep ten deel. Bot deed vrolijk mee. Hij is ervan overtuigd dat het publiek ‘de twaalfde man in het veld’ is. ‘Dat is het leuke van voetbal: je hebt als publiek invloed op het geheel. Bij Feyenoord tegen Werder Bremen bijvoorbeeld merk je dat de spelers vleugels krijgen en dat de tegenstander geintimideerd wordt door de fanatieke aanhang van de Rotterdammers.’
Wie Bot zo bezig ziet, kan zich niet voorstellen dat hij dertien jaar lang bijna geen voet in De Kuip heeft gezet. Toen hij in 1975 geschiedenis ging studeren, stortte hij zich in de linkse politiek. Als lid van de Trotzkistische Internationale Kommunisten Bond (IKB, tegenwoordig SAP) schopte Bot het zelfs tot lid van het Centraal Komitee. Met het bezoeken van voetbalwedstrijden was het toen gedaan. Zorgde voetbal volgens de Trotskisten voor verdeeldheid binnen de arbeidersklasse? Was het een van de spelen die samen met het brood het volk rustig hield? ‘Nee’, antwoordt Bot, ‘zo erg was het ook weer niet. De partij had geen standpunt over voetbal. Maar van leden werd een absurde tijdsinvestering gevraagd. Vergaderingen duurden vaak het hele weekend. Daar kwam bij dat ik zelf ook zeer fanatiek was. Ik had gewoon geen tijd voor voetbal. Bovendien ging het in die tijd met Feyenoord langzaam bergafwaarts.’
De vergelijking ligt voor de hand: de rood- witte vlaggen van Feyenoord en de rode van het IKB; het gevoel van hechte saamhorigheid die je zowel in vak S als in de Nederlandse sectie van de Vierde Internationale aantreft; de volle stadions en de massale demonstraties tegen de kruisraketten. Bot: ‘Ik heb blijkbaar de sterke behoefte om ergens bij te horen. Ik vind het heerlijk om in de massa op te gaan. Een grote demonstratie, een vol stadion. De rillingen lopen dan over mijn rug. Geweldig.’
Bot noemt Feyenoord onderdeel van zijn identiteit. ‘Misschien niet een wezenlijk onderdeel, maar zeer zeker een onderdeel. Ook in de tijd dat ik nauwelijks in het stadion kwam, voelde ik een enorme betrokkenheid. Studio Sport was vaste prik. Slechte resultaten deden pijn.’
Kwart over drie, Feyenoord staat met 3-0 voor. ‘Hand in hand, kameraden’ galmt door het met 27.000 mensen gevulde stadion. Veel vaders met kinderen, hier en daar een vrouw. In vak S wordt de wave ingezet. Deze gaat het hele stadion door. Iedereen staat op met de handen in de lucht. ‘De laatste tijd is de sfeer weer ontspannen’, merkt Bot op. ‘Dat was tien jaar geleden anders.’
Het geweld tussen supporters lijkt de laatste twee jaar af te nemen. Ook al zou het diezelfde week in Bremen, voorafgaand aan de sensationele wedstrijd tegen Werder, nog even flink uit de klauw lopen. Bot was erbij in de jaren dat de sfeer op de tribunes steeds grimmiger werd. Op 29 mei 1974, tijdens de finale om de Uefa- Cup tegen Tottenham Hotspur, bestormden Engelse supporters de Nederlandse vakken. Stenen en flessen vlogen door de lucht. Stoeltjes werden naar beneden gegooid en Nederlandse supporters vochten terug. De veldslag duurde lang, want de politie - niet gewend aan grootschalige ordeverstoringen in stadions - kwam pas laat in actie. Bot stond aan de overkant. Hij liep geen risico. Volgens hem hebben de Engelsen toen met hun optreden het startsein gegeven voor het Nederlandse supportersvandalisme. ‘Ik heb in al die jaren dat ik in vak S stond nooit een vechtpartij meegemaakt. Het ging er altijd heel gemoedelijk aan toe. Ik heb het nog in de archieven opgezocht: Feyenoord-supporters hebben in het seizoen na die Uefa-finale voor het eerst een treinstel gesloopt. De Tottenham Hotspur- supporters hebben hun het voorbeeld gegeven.’
Maatschappelijke ontwikkelingen, zoals een afnemend normbesef, zijn volgens Bot de belangrijkste oorzaken van het voetbalgeweld. Bovendien kwam het voetbal daardoor in een vicieuze cirkel terecht. Bot: ‘Mensen gingen niet meer naar het stadion vanwege het geweld. Anderen voelden zich juist daartoe aangetrokken. Zo selecteerde het zichzelf uit. Het harde politie-optreden had daarbij een versterkend effect. Ik zou als twaalfjarige in die tijd ook niet meer naar uitwedstrijden zijn gegaan. Op de stations werd je als vee door de ME opgejaagd. Dan heb je er toch geen zin in?’
Het opkomend racisme op de tribunes is een ander verschijnsel dat Bot in zijn boek behandelt. Over de wedstrijd Feyenoord-Ajax in het seizoen ‘72-'73 (uitslag: 2-0), schrijft hij: 'Op een gegeven moment werd op Vak S het lied “Ajax is een jodenclub” ingezet. We vonden het normaal om dat te zingen, het hoorde bij Ajax-Feyenoord, het gevecht tussen Rotterdam en Amsterdam, de kraker tegen de aartsrivaal. Die aartsrivaal wilde je pesten, andersom deden de Ajacieden dat ook, die noemde ons boeren. Liefde voor de een betekent haat voor de ander; Feyenoord- en Ajax-supporters kunnen niet zonder elkaar bestaan. Er was destijds ook niemand die zich erover opwond. Ook ik zong het lied mee, hoewel ik verdomd goed wist wat er tijdens de bezetting gebeurd was. Je kon er de Ajacieden goed mee jennen, dat woog blijkbaar zwaarder dan al het andere.’
Langzaam maar zeker nam het racisme ernstiger vormen aan. Bij het vertrek van Ruud Gullit uit De Kuip werden bananen op het veld gegooid. Veel Feyenoord-supporters spraken niet meer over Ajacieden maar over ‘de joden’ of ‘die neuzen’. Sommige supporters gingen met hakenkruizen lopen. Tegen de Israelische ploeg Hapoel Petach Tikva riepen in 1992 duizenden mensen anti-joodse leuzen. Pas na dit incident kon de actiegroep ‘Feyenoord tegen Racisme’ op steun van het Feyenoord-bestuur rekenen. Er verschenen reclameborden met de leus: ‘Voor Feyenoord, tegen racisme’.
HET TIJ LIJKT NU GEKEERD. Het huidige team van Feyenoord weerspiegelt de multi- culturele samenleving. Al die gekleurde en witte spelers die elkaar na een doelpunt in de armen sluiten, heeft dat een positief effect op de supporters? Bot, sceptisch: ‘Aan de ene kant moet je oppassen niet alles als racisme te bestempelen. Iemand die na een harde overtreding van een zwarte speler “Vuile koffieboon” roept, hoeft geen racist te zijn. Dat wordt anders als hij de hele tijd die zwarte speler gaat uitjouwen, zoals in Duitsland gebeurt. Aan de andere kant kan iemand best fan zijn van Regi Blinker en tegelijkertijd vinden dat alle buitenlanders het land uit moeten. Mensen zijn nu eenmaal inconsequent.’
Bot hoopt op de invloed van Willem van Hanegem. ‘Die laat zich er regelmatig over uit dat hij het zo leuk vindt hoe alle spelers samenwerken. Van Hanegem is zeer geliefd onder de supporters. Misschien helpt dat.’
Kwart voor vier. Volendam heeft binnen drie minuten twee doelpunten gemaakt. Het staat nu 4-2. De Feyenoord-spelers lijken te slaapwandelen. Een golf van ontzetting gaat door het stadion: zal het toch misgaan? ‘Godverdomme Van Loen’, brult Bot wanneer de harkerige spits de bal verspeelt aan een tegenstander. Snel wordt het 5-2. De rust keert terug. De Volendammers laten nu definitief het hoofd hangen. Ontspannen kijkt het publiek hoe de wedstrijd naar het einde freewheelt. Sommigen beginnen al over de wedstrijd tegen Werder Bremen, een halve week later. Tactieken passeren de revue. ‘Er zit veel deskundigheid op de tribune’, oordeelt Bot zonder een spatje ironie.
Terug naar Bots boek. De tegenstelling Ajax-Feyenoord krijgt veel aandacht. Hij schrijft dat de cliches niet kloppen. Bot licht toe: ‘De mythe van de havenarbeidersclub die alleen maar werkvoetbal kan spelen, dat slaat nergens op. In de jaren vijftig en zestig stond Feyenoord bekend om zijn technische spel. In het begin van de jaren zeventig waren beide clubs van wereldniveau. Coen Moulijn was zeer begaafd. Wim van Hanegem hoort in het rijtje Pele, Cruijff, Maradonna en Romario thuis.’
Dat het om een tegenstelling tussen de twee grote steden gaat, wil er bij hem niet in. ‘De meeste supporters komen van buiten Rotterdam. Uit de provincies Zuid-Holland en Zeeland, uit West-Brabant. We zijn wat dat betreft een boerenclub. In een dorp als Oldenzaal is de ene helft voor Feyenoord, de andere voor Ajax.’
Wat bindt mensen dan? Waarom kunnen mensen soms zo'n onwaarschijnlijk hechte band met een voetbalclub opbouwen?
Bot denkt lang na over de vraag.
‘De gezamenlijke geschiedenis,’ zegt hij dan. ‘Bij Feyenoord bijvoorbeeld lijd je samen als het lange tijd slecht gaat. De euforische vreugde bij de spaarzame successen. Dat onderscheidt ons van Ajax-supporters - die club kent niet zoveel diepe dalen. Daarom vinden we Ajax-supporters eigenlijk geen echte supporters.’
Het boek Leve Feyenoord een is op de eerste plaats de geschiedenis van een club, gezien door de ogen van een fanatieke supporter. Het is een serie opeenvolgende anekdoten: de dribbels van Coen Moulijn, de humor van Van Hanegem, de tranen in de ogen van het publiek als Gaston Taument met een schitterend doelpunt tegen Ajax een punt zet achter een lange periode van ellende.
Bot is ervan overtuigd dat zijn band met Feyenoord voor eeuwig is. Aan het eind van zijn boek: ‘Alle imposante voorwerpen uit mijn jeugd zijn inmiddels klein geworden, alleen De Kuip is nog even groots en intiem als toen ik er als tienjarig jongetje voor het eerst naar binnen ging. Mijn ouders zijn inmiddels oud geworden, ik besef dat het einde voor hen nabij kan zijn. Ik ben gelukkig met Audrey (Bots vriendin - edv), maar wie kan vandaag de dag nog met z'n hand op zijn hart beloven dat dat zo blijft tot de dood ons scheidt? Ik ben socialist, maar een die weet dat er twijfel bestaat en dat oude zekerheden verdwenen zijn. Ik weet niet welk beroep ik over tien jaar zal uitoefenen, mijn generatie kan aan een universitaire opleiding geen zekerheid op de arbeidsmarkt ontlenen. En Frank Zappa is ook al dood en Captain Beefheart maakt geen muziek meer. Er zijn dus niet veel dingen die ik zeker weet, maar het “Hand in hand” zal ik altijd blijven zingen. ’
‘godverdomme van loen!’
Wim Bot, Leve Feyenoord een. Uitgeverij De Arbeiderspers, 176 blz., f25,-
Feyenoord maakt het weer helemaal. Vorige week een fraaie overwinning op een Duitse topclub. En binnenkort een fraai boek van een fanatieke supporter: ‘Leve Feyenoord een’ van Wim Bot. Een gesprek met de superlinkse auteur in De Kuip.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1994/45
www.groene.nl/1994/45