Ik doe een poging om mijn blinde woede enigszins te beteugelen. Zij, de Duitsers, kunnen er immers niets aan doen. Eerst had je de stomme film waarin weinig te ondertitelen of te nasynchroniseren was. Toen werd de geluidsfilm uitgevonden, ongeveer tegelijkertijd met de uitvinding van het Derde Rijk, waarin alles verboden was wat niet in de bloedeigen Ufa-studio’s was uitgebroed. Wel eens Die Schund gezien van zo'n gladakker als Hans Albers, of de potsemakerij van de pseudokomiek Heinz Ruhmann, die zijn eigen joodse vrouw verried om bij Josef Goebbels in het gevlij te komen? De gevolgen waren verschrikkelijk. Wie sprak of verstond er in 1945 nog Frans of Engels? Niemand, alles wat enigszins beschaafd was hadden ze vergast of tot emigratie gedwongen. Het betekende een culturele stijlbreuk die in Duitsland tot op heden zijn sporen nalaat, bijvoorbeeld in het feit dat elke buitenlandse film door de firma Bavaria te Munchen, hoofdstad van de anticinematografische beweging, door de gehaktmolen wordt gehaald, een daad van pure barbarij, vergelijkbaar met De anatomische les die met de behangselkwast wordt bijgewerkt, of Beethovens Waldsteinsonate die op het schippersklavier wordt uitgevoerd.
Radeloos zat ik voor het beeldscherm. Zou ik het toch maar proberen, Twelve angry man, tot Die zwolf Geschworenen gegermaniseerd? Nee dus. Het kan niet… Het kan niet! Enfin, het briefkaartje (‘Ik ben woedend!’) is inmiddels op weg naar de Bonner bondskanselarij, maar omdat die botte, ongecultiveerde dikzak van een Helmut Kohl ook al geen vreemde talen spreekt, is mijn eenmansactie tot mislukken gedoemd.