Eerst het goede bericht uit Afghanistan. Nederland gaat er een zogenoemd PRT leiden in de provincie Baghlan. Het provinciale reconstructieteam gaat zich bezighouden met beveiliging van de lokale autoriteiten en hulpverleners en hand- en spandiensten verlenen bij de wederopbouw. Het gaat om 120 tot 150 militairen, voor de duur van een jaar.
Het tweede nieuws van afgelopen week. De Afghaanse verkiezingen zijn weer uitgesteld en vinden nu naar alle waarschijnlijkheid niet plaats in september. Dit zat er al maanden aan te komen. In de Bonn-akkoorden van december 2001 waren verkiezingen beloofd, maar de praktische organisatie is vastgelopen in administratieve problemen, geldtekort en gebrekkige beveiliging van de organisatie.
Afghanen met een oproepkaart en een stembiljet een stemhokje binnenloodsen is een groot bureaucratisch project. In een land waar de burgerlijke stand slecht heeft gefunctioneerd en waar de afgelopen 25 jaar miljoenen mensen op drift zijn geraakt, moet iedereen eerst worden geregistreerd. In het voorbije jaar gingen medewerkers van de Verenigde Naties de boer op om met hun computers, printertjes en digitale cameras identiteitsbewijzen te maken. Dat lukt in het noorden van het land en in de grote steden, maar niet in het opstandige Pathaanse zuiden, waar inmid dels ettelijke VNers slachtoffer zijn geworden van aanslagen. Daarnaast moesten de VN voortdurend naar geld snorren om de verkiezingen te kunnen financieren. Nederland heeft onlangs nogmaals een deeltje van de rekening betaald.
Het ligt voor de hand te denken dat de binnenkort uit te zenden Nederlanders de VN dus kunnen helpen bij de registratie. Maar zo werkt het niet. Na de goedkeuring van afgelopen maandag door de Tweede Kamer vertrekken eind augustus honderd Nederlandse militairen naar de provinciehoofdstad Pul-i-Khumri.
Pul-i-Khumri (Brug over de Khumri) ligt ruim tweehonderd kilometer boven Kaboel, aan de noordkant van de Hindoe Koesj. Er staan een suikerfabriek, een hotel waar je pornovideos kunt huren voor een televisie die je daar ook kunt huren, en een paar kebabrestaurants. Het is vooral een belangrijke plek omdat de grote weg zich hier splitst: links naar Mazar-i-Sharif en Turk menistan en Oezbekistan, rechts naar het noordoosten en Tadzjikistan.
Wat die 150 Nederlanders daar precies moeten gaan doen, is niet geheel duidelijk. Het stadje en de provincie zijn bij uitstek géén plek van geweld tegen de huidige nationale regering. De meeste mensen daar hebben zich al geregistreerd en gaan al naar gelang hun etnische achtergrond op de Hazara Hizb-partij of de Tadzjiekse Jamiat-partij stemmen. Er komt wel etnisch geweld voor, maar dat is gericht tegen de minderheidsgroep van de gehate Pathanen. Deze Pathanen zijn de nazaten van arme boeren families die in de jaren negentig van de negentiende eeuw door emir Abdoel Rahman naar het noorden werden gedirigeerd met beloften van gratis land. Ze moesten demografische steunpunten worden voor zijn op Pathaanse dominantie gestoelde schrikbewind. Deze families behoorden weliswaar nooit tot de Pathaanse elite die tot voor kort alles bestierde in Afghanistan, maar zij vangen wel de klappen op nu de rest van de bevolking zijn peilloze haat over de eeuwenlange onderdrukking afreageert. Om de situatie nog iets smeuïger te maken: een behoorlijk aantal noordelijke Pathanen heeft zich in de loop van de afgelopen 25 jaar aangesloten bij de Pathaanse jihadgroep van Gulbuddin Hikmatyar, de club die werd gesteund door Pakistan en de VS en die nu ten strijde trekt tegen het huidige regime in Kaboel. Een aantal heeft in de jaren 1996-2001 de stommiteit begaan zich te encanailleren met de Taliban, die ook Pathanen waren. Allen hebben nog altijd wapens in handen.
Stof te over voor een bloedige lokale burgerkrijg, maar het is niet de bedoeling dat de Nederlanders zich hierin gewapenderhand mengen. Zij moeten zich vooral bezighouden met opbouwwerk. En daar boven nog ligt het primaat bij hun eigen fysieke veiligheid.
Elke dag rapporteren buitenlandse kranten en organisaties over Afghanistan. Dit dagelijkse informatiebombardement valt uiteen in twee elkaar tegensprekende stemmen, het best samen te vatten als: het gaat goed en het gaat slecht.
Goed gaat het vooral met de officiële wederopbouw, en dan met name voorzover die plaatsvindt binnen het officiële mandaatgebied van de internationale vredestroepen. Menig persbericht van de Isaf-vredesmacht vertelt over de opening van al weer een opgeknapt schooltje met geld van Franse of Canadese militairen. Maar volgens de internationale hulporganisaties die in Afghanis tan actief zijn, en hun koepelorganisatie in Kaboel Acbar (Agency Coordinating Body for Afghan Relief) grijpt de anarchie om zich heen. De teneur van deze berichten is dat hulpverleners en medewerkers van de Ver enigde Naties maar één teen buiten het Isaf-gebied hoeven te steken om hun leven niet zeker te zijn, waarbij het steeds minder verschil maakt of zij Afghaan zijn of niet.
De Afghaanse regering, in de rug gesteund door deze hulporganisaties, heeft vorige week in Istanboel op de Navo-top de verslechterde veiligheid aangegrepen om te pleiten voor meer buitenlandse troepen en een groter Isaf-gebied. Dit gebied was sinds de komst van de eerste militairen in Afghanistan in januari 2002 overigens al twee keer uitgebreid: behalve dat de Isaf de veiligheid garandeert in de hoofdstad Kaboel en omgeving houden militairen kantoor in de steden Mazar-i-Sharif, Bamyan, Gardez en Koendoez.
Om veiligheid te bieden aan de gehele bevolking zou Isaf eigenlijk moeten worden uitgebreid tot honderdduizend militairen die alle grote steden en hoofdwegen bezetten, alle grensovergangen controleren, alle lokale legertjes ontwapenen. Daarnaast moeten zij beschikken over een inlichtingendienst die overal spionnen heeft zitten en alle telefoongesprekken afluistert en een afdeling rechtspraak die sancties kan opleggen, waar burgers naartoe kunnen die slachtoffer zijn van diefstal, roof of corruptie. Zij moeten, met andere woorden, tot nader order samen met de VN de hele staat overnemen, net zoals zij dat op Oost-Timor hebben gedaan. Dat gaat echter niet, want zo veel buitenlandse troepen zijn er niet beschikbaar. Dat wil zeggen: de soldaten bestaan wel, maar zij zijn bezig in Irak, waar de landen die meedoen aan de Oorlog tegen het Terrorisme in totaal meer dan 150.000 troepen hebben gelegerd. Zoals het Afghaanse spreekwoord zegt: je kunt niet met één hand twee watermeloenen dragen. Op 28 en 29 juni besloot de Navo echter wel een kleine handreiking te doen aan de Afghaanse bevolking. Er komen vier regiokantoren van Isaf bij, waarvan Nederland er één gaat bezetten.
De wezenlijke problemen die de Afghaanse maatschappij verscheuren, betreffen een gebrek aan legitimiteit van de democratische krachten. Het regime in Kaboel kan geen vuist maken, en in dit machtsvacuüm opereren de regionale legertjes die nog steeds op veel plekken de dienst uitmaken. Een en ander wordt gefinancierd door de verbouw van poppy, ofwel opium. Daarnaast smijten de Amerikanen die op Osama bin Laden jagen nog steeds met dollars om regionale spierkracht in te huren uit dezelfde pool van regionale milities.
Aan dit alles kunnen de provinciale reconstructieteams niets veranderen, omdat het ontwapenen van krijgsheren met aanhang niet onder hun mandaat valt. Dat zou namelijk te gevaarlijk zijn. Daarom lijkt het erop alsof de Navo zijn militairen niet durft te sturen naar plekken waar het verzet tegen de interim-regering telkens oplaait, waar zij, met andere woorden, het hardst nodig zijn. Maar ook voor deze situatie hebben de Afghanen een gezegde: als je pijn in je rug hebt, draai je dan op je niet-pijnlijke zij.
Dat wil niet zeggen dat er voor de militairen niets te doen valt. Het Nederlandse PRT in Baghlan kan zich gaan bezighouden met kapotgeschoten bruggen, weggespoelde wegen, door aardbevingen weggeslagen huizen. Er zijn voldoende scholen en ziekenhuizen die hulp kunnen gebruiken. Maar het was voor de Afghaanse bevolking beter geweest als de Nederlanders niet naar het noorden, maar naar het zuiden zouden vertrekken. Naar Zabul bijvoorbeeld, het centrum van het Pathaanse verzet tegen de huidige regering, waar geen buitenlander of hulpverlener zich nog op straat waagt.
Dit was niet de bedoeling toen premier Wim Kok in oktober 2001 de steun van Nederland aanbood in de Oorlog tegen het Terrorisme. Het was niemands bedoeling lang in Afghanistan te blijven en te helpen met de wederopbouw.
In Bush at War reconstrueert Bob Woodward alle discussies in het Witte Huis in de eerste honderd dagen na de elfde september. Al op 12 september 2001 vroeg vice-president Dick Cheney zich hardop af of er geen relatie bestond tussen al-Qaeda en het regime van Saddam Hoessein, of de VS geen redenen hadden Irak aan te vallen. Maar afgezien hiervan gingen de gesprekken toch voornamelijk over wat er in Afghanistan moest gebeuren. Hoe lang ging het duren voor een militaire actie kon beginnen? De hoofdrolspelers in het Witte Huis in die dagen waren het eens. Geen nation building alsjeblieft, was de teneur. Dat gebeurt nu echter toch, maar met te weinig middelen en te weinig troepen om wezenlijke successen te boeken. Nederland is hierbij betrokken.
Maar wat hebben Nederlandse militairen te zoeken in een Centraal-Aziatisch oorlogsgebied? Voor 11 september 2001 had Nederland een marginale bemoeienis met Afghanistan. In de jaren twintig had de toenmalige emir, Amanoellah, wel eens een balletje opgegooid bij Nederland om diplomatieke betrekkingen aan te knopen. Daar kwam toen niets van. Pas in 1948 ratificeerde de Tweede Kamer het Nederlands-Afghaanse vriendschapsverdrag en wisselden beide landen gezanten uit, die overigens bij ambassades in buurlanden werkten. Om de handelsbetrekkingen in de gaten te houden en Nederlandse toeristen die hun paspoort kwijt waren van dienst te zijn, bestond er een kantoortje onder leiding van een honorair consul. In de jaren zestig en zeventig vond daarnaast wat export van Nederlandse goederen naar Afghanistan plaats, voornamelijk technologie. En er zal af en toe een stapeltje tapijten deze kant op gekomen zijn. Na de communistische coup van 1978 besloot Nederland de betrekkingen te bevriezen. Pas in het najaar van 2001 zijn die echt ontdooid.
Een theoretische discussie daarover is echter niet gevoerd op het moment dat er reden toe was. Nederland is eind 2001 gretig akkoord gegaan met een deelname aan Isaf. Op een tot dusver halfslachtige manier, want een jaar nadat de Tweede Kamer zijn fiat gaf aan de uitzending van de eerste militairen voor de vredesmacht, werd de toestemming in december 2002 al weer ingetrokken. Het was er toch te gevaarlijk voor onze jongens, vond de Kamer, en we waren een te klein land om al die internationale verplichtingen te kunnen vervullen.
In augustus 2003 laadde de laatste man van het Nederlandse detachement de laatste Nederlandse spullen in het laatste Antonov-vrachtvliegtuig. De Nederlandse zaakgelas tigde in Kaboel probeerde in augustus 2003 uit te leggen dat het ook niet de bedoeling was overal maar eindeloos te blijven hangen. Het klonk uit zijn mond alsof dat geslier in conflictgebieden een beetje ordinair was, hoewel hij zelf kort ervoor een jarenlang verblijf had afgesloten als zaakgelastigde in Bosnië-Herzegovina, waar Nederland sinds 1994 in de vredesmacht participeert.
Zeven maanden later besliste de Kamer toch dat het noodzakelijk was zes Apache-helikopters te sturen. En nu volgt dus het PRT, warm bepleit door secretaris-generaal van de Navo De Hoop Scheffer, die in juli 2003 als minister van Buitenlandse Zaken op de Nederlandse ambassade in Kaboel nog verklaarde «niets te zien in die PRTs». Ik zat toen naast hem, op de bank in de huiskamer van de ambassade.
Het is goed bedoeld en de inwoners van Baghlan zullen de Nederlanders dankbaar zijn voor de praktische hulp die zij gaan ontvangen. Maar het heeft geen zin, niet daar en zeker niet met zon klein aantal troepen. Maak een echte vuist, of blijf thuis.
In januari verschijnt Daphne Meijers boek Missie Afghanistan, m.m.v. het Fonds voor de Bijzondere Journalistieke Projecten en de Nationale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling