De hysterisch-agressieve reactie van Wesley Sneijder (in Ajax-Heerenveen van 17 oktober) op de kritiek van zijn medespeler Wesley Sonck die een vrije trap van Sneijder niet kon waarderen is een prettige afwijking van de inmiddels regel geworden beminnelijkheid in het hedendaagse topvoetbal. Sneijders in de nonverbale taal van de straatvechter gecommuniceerde woede staat in schril maar aangenaam contrast met de heersende positieve instelling van de spelers ten opzichte van elkaar. Zijn houding, uitdagend als een bokser-op-speed tegenover zijn zwakker geachte tegenstander, de vlammende ogen, de hoofdbeweging die zegt: wat nou? Ik maak je af het is een zeldzaamheid geworden. Mede daarom viel de pers over Sneijder heen, die er gretig aan herinnerde hoe Sneijder (in Ajax-FC Utrecht om de Johan Cruijff-schaal van 8 augustus) zijn opwinding na een doelpunt sublimeerde in een ijzingwekkend boos «Fuck you!» naar zijn trainer Ronald Koeman, die hem niet zo hoog bleek te hebben ingeschat als hijzelf.
Het gedrag van Wesley Sneijder was nooit echt opzienbarend in het topvoetbal, waar belangen groot en verschillen klein zijn, waar emoties hoog oplopen en tolerantiegrenzen laag zijn. Maar tegenwoordig is het dat wel. Afgezien van een enkele keeper die zijn achterhoede stijfvloekt na een dekkingsfout of een verkeerd opgestelde muur leggen voetballers een ongekende verdraagzaamheid aan de dag. Ze zijn vol begrip voor de team genoten, barsten van empathie, vergevingsgezindheid en respect, ze verbergen fatsoenlijk en beleefd hun teleurstelling of bitterheid achter een bemoedigende glimlach en zijn één en al steun voor de rest van het team. Ze zijn er voor de anderen.
Een Frank de Boer-achtige pass die op de stropdas hoort te landen maar vijf meter over het hoofd van de rechtsbuiten heen de tribune in zeilt, wordt begroet met applaus: de terugsjokkende aanvaller kijkt de falende verdediger van ver aan, heft de handen en klapt vier keer.
De linksback komt op, trekt een sprint van zestig meter, duikt in het gat, gaat op volle snelheid en ongedekt het strafschopgebied in en komt, als hij nu wordt aangespeeld, alleen voor de keeper. De midden velder die de Jan Wouters-achtige steekpass moet geven, ziet hem gaan, onderkent de mogelijkheid, maar aarzelt. Hij aarzelt zo lang dat als hij eindelijk passt de linksback buitenspel loopt. Fluit. Kans weg. Wedstrijd afgelopen, puntverlies. Drama.
De linksback, die nog net kan stoppen voor de reclameborden, draait zich om, werpt de midden velder een vriendelijke, begrijpende en vergevende blik toe, en steekt zijn duim omhoog.
Goed gedaan. Goed geprobeerd.
Heel positief allemaal. En zonder enige ironie. (Voetbal en ironie, dat gaat niet samen. De enige die erover beschikte was Zlatan Ibrahimovic, maar die was daar zo tevreden over dat hij een karikatuur werd.) Fouten en mislukkingen worden niet meer afgestraft maar vergeven. Gewaardeerd zelfs, want het was «goed geprobeerd». Geen gescheld, maar een klopje op de schouder, een arm om de nek, knuffel, tikje op de billen, hand door het haar we zijn niet boos.
Er nadert een knuffel- en praatcultuur in het voetbal.
Je gaf een beroerde pass, maar daar is vast een goede reden voor. Heb je wel goed geslapen? Zit je iets dwars? Zit je wel lekker in je vel? Wil je erover praten?
ROB VAN ERKELENS