HUIDARTSEN HEBBEN vaak een minderwaardigheidsgevoel. Ze zien zelden acute gevallen, hoeven ‘s nachts hun bed niet uit en bovendien gaan hun patiënten nooit dood. Kennelijk worden die mijns inziens onmiskenbare voordelen door henzelf als een nadeel voor het echte dokteren gezien. Menig leerboek dermatologie begint dan ook met de zin dat de huid een belangrijk orgaan is en wel tien kilogram weegt. Vermoedelijk is dat ooit bij een gestroopte misdadiger gewogen of weten we het van de heilige Blasius, een bisschop en arts die onder de Romeinse christenvervolgingen met wolkammen werd gevild. Stukjes vel zijn er nog in Canterbury en hij is patroon van de Engelse wolkammers geworden en niet van de dermatologen.
Die specialiseerden zich ruim een eeuw geleden. Toen pest en lepra verdwenen, waren er meer steenpuisten, eczeem, psoriasis en blaren die hun aandacht opeisten. De dermatologie bleef lang een zuiver empirisch vak. Wat werkte - zinkzalf, zwavel, teer, natte omslagen of lijnolie - bleef op het repertoire. Wat niet beviel verdween en over ziektemechanismen was weinig bekend.
De sociale betekenis van het vak is en blijft aanzienlijk. Huidziekten zijn zichtbaar, wekken smetvrees en afkeer, de patiënt voelt zich geïsoleerd en soms minderwaardig. Geen kwaad woord dus over de dermatologie, maar onze huid is allang niet meer van belang als voedingsbodem voor aandoeningen. Betere hygiëne en voeding, de verdwijning van infecties en een schoner milieu, maar vooral allerlei doe-het-zelf-middelen hebben veel huidaandoeningen doen verdwijnen, al bestaan jeugdpuistjes, psoriasis en rimpels nog altijd. Waar het om gaat is dat onze huid in de afgelopen eeuw in het publieke domein is gekomen. Wie kijkt naar foto’s van Breitner ziet iedereen dik ingepakt, met lange jas, omslagdoeken, hoeden en handschoenen, zelfs al ligt er nauwelijks sneeuw of ijs. De mode, het klimaat of de zedigheid liet alleen het gezicht onbedekt en de badpakken en vleeskleurige kousen van de jaren twintig leken een affront voor de eerbaarheid. Opvallend is hoeveel kleren mensen nog droegen op victoriaanse pornografische prenten. Het had tenslotte vanaf de Oudheid meer dan duizend jaar geduurd voordat Donatello het eerste mannelijk naakt in brons goot en pas de impressionisten zouden het naakt uit studio en boudoir naar buiten brengen, in de frisse lucht, niet meer als figuren uit de mythologie maar als de boerenmeisjes van Renoir of de baadsters van Cézanne. Het moderne naakt dankt het bestaan aan de Franse buitenlucht, aan de schilder en zijn opvolger, de fotograaf.
Het is vooral de fotografie die het naakte lichaam uit het privédomein heeft gehaald; in mode en advertenties wordt het gebruikt als illustratie van jeugd, in de Germaanse lichaamscultuur was het een politiek middel, in vervorming en erotiek dient het als fantasie. Alle grote fotografen, van Stieglitz en Man Ray tot Bill Brandt, Robert Mapplethorpe en Cindy Sherman, hebben het mannen- of vrouwenlichaam maakbaar gemaakt. Dat lichaam is niet alleen maakbaar geworden maar door reproductie- en informatietechnologie ook voor iedereen toegankelijk. Wij zitten elkaar dicht op de huid. Televisie, betaaltelefoon en internet, videoband en website bieden een elektronisch sleutelgat op het lichaam, in pornografie en perversie.
DAT MAAKBARE LICHAAM is overal. Onze anatomische les voor medische studenten, in een half millennium niet wezenlijk veranderd, wordt nu gedigitaliseerd. Een mannelijke en een vrouwelijke veroordeelde, in Texas geëxecuteerd, bewijzen een postuum nut. Hun lichamen zijn elektronisch in plakken gesneden en gedigitaliseerd. Iedere anatomische doorsnede kan aan de student worden getoond. Lichamen kunnen worden veranderd door plastische chirurgie en zoals bij Madonna of Michael Jackson worden gebruikt voor androgyne of andere boodschappen. Onderdelen zijn te vervangen en kleding kan benen langer, boezems voller en voeten kleiner maken. De inwendige mens wordt ons in iedere medische tv-serie in details getoond, waarin de chirurg heel maakt wat door ziekte of letsel is beschadigd. Het kind in de baarmoeder wordt op video vastgelegd voor het begin van het elektronisch babyalbum en er is een tijdschriftenvak vol blootbladen die niets te raden overlaten. Alleen in Japan is schaamhaar nog iets waarvoor men zich schaamt maar ook dat zal in de globalisering van het ontblotingsproces niet zo blijven.
De Amerikaanse antropologe Jane Richardson heeft in 1940 een onderzoek gedaan naar een nu verdwenen kledingstuk, de avondjurk. Ze mat van exemplaren tussen 1787 en 1936 de roklengte, de taille en het decolleté. Er waren aanzienlijke variaties, en sommige economen hebben een verband gelegd tussen roklengte en beurskoersen. Gingen de laatste omhoog, dan nam de roklengte af en omgekeerd. Onze jaren negentig moeten een perfecte correlatie tussen roklengte en de beursindex laten zien. Die roklengte heeft met meer dan alleen economie te maken. De korte rok is ook mogelijk door de verdwijning van alle prothesen om het lichaam verhuld en in bedwang te houden, korset en gordel, jarretelles en kousen. De centrale verwarming heeft borstrok en vest doen verdwijnen, de auto is verwarmd en tocht is geen vijfde windstreek meer. Jeugd en een paar redelijke benen zijn de enige voorwaarden voor het dragen van een minirok. Die is voor sommigen de zedeloosheid ten top, voor anderen een visueel genoegen en voor veel Nederlandse mannen een reden om naar Rai Uno te kijken. De decaan van de letterenfaculteit van de Universiteit van Amsterdam schreef in een terugblik op die bureaucratische ambtsperiode dat hij bij promoties vaak zo werd opgefleurd door mooie benen op de eerste rij, in donkere kousen en fraai schoeisel. Het voorkwam dat hij bij saaie promoties in slaap viel en het was een compensatie voor de harde houten kerkbanken in de aula die ook Lutherse kerk is.
VOOR DE ONTBLOTING van de moderne mens is een goed lichaam nodig en liefst ook enige zelfkritiek. Wij zijn zuinig op dat lichaam, eten gezond, joggen en trimmen, smeren het in en leggen het in de zon of op de zonnebank. Gebitten zijn goed verzorgd, het lange haar als protestgroei is weer in model gebracht en wij verzorgen handen en nagels. Ons moreel verwijt treft de ingepakte dikzak en niet de naakte bezemsteel. Jong, bruin en slank hebben eeuwigheidswaarde gekregen en er staat een hele industrie van cosmetica, vakantiereizen en schaarse mode voor ons klaar.
Die vakanties hebben veel betekend voor de ontbloting van onze generatie. Ze waren een recht en er werd vakantiegeld voor uitgekeerd. Die vakantie kende één paradijs, het strand, van Scheveningen tot Saint-Tropez en van Zandvoort tot Zanzibar. Het verlangen naar de kust, het zien van de zee, mag oud zijn, maar de massale trektocht naar zuidelijker stranden was dat niet. Wie zichzelf respecteerde bleef ook aan het strand onder de parasol, droeg zonnehoed en sjaal en wilde vooral niet, zoals boer, visser of jager, bruin worden en dat nog maar ten dele, als zebra. De 'white man’s burden’ is zijn witte huidskleur en die moet, als teken van gezondheid of welvaart, worden gebruind, op de ski, aan het strand of in de menselijke broodrooster, de zonnebank.
Als we tenslotte van top tot teen bruin zijn, onderscheidt niets ons meer van onze buren, allochtonen of asielzoekers, althans aan de buitenkant. Willen we ons onderscheiden door versiering, dan kan dat op of aan het lichaam, met ketting, armband, ring, oorbel of horloge. De markt heeft het aanbod en de variatie aanzienlijk vergroot maar het is nog niet genoeg. Primitieve stammen die naakt lopen, in Nieuw-Guinea, op sommige eilanden in de Stille Zuidzee of in Afrika, dragen een peniskoker, lendengordel of een rieten rokje als sieraad, onderscheiding of praktisch hulpstuk, maar schaamte speelt daarbij vermoedelijk geen rol, want daarvoor gelden andere taboes. Uit het paradijsverhaal kennen we het vijgenblad dat onze schaamdelen moest bedekken, maar het is kennelijk eerder een esthetische dan een morele kwestie.
Onze huid zelf is een geschikte onderlaag voor versiering, voor beschildering, tatoeage, piercing, facelift, vetafzuiging of het onderbrengen van kunststof implantaten die lippen, wangen of boezemcontouren in een gewenste vorm doen veranderen. Tatoeage, ooit beperkt tot Polynesiërs en zeelieden, en piercing, het sieraad van Afrikaanse nomaden, zijn een steeds meer geaccepteerde vorm van decoratie en worden trots getoond, in oor en neus, op borst en buik, bloot gelaten door een naveltruitje. Tatoeages hebben het nadeel moeilijk verwijderbaar te zijn, iets wat bij wisselende mode of liefde bezwaarlijk kan zijn. Ze kunnen nu ook semi-permanent met henna worden aangebracht of bij kinderen als plakplaatje. Met mijn negenjarige kleindochter eet ik een pannenkoek en ze krijgt als verrassing drie prachtige plakplaatjes met Chinese tekens, snel op te drukken en met een beetje alcohol weer te verwijderen.
Al die versiering is misschien kinderlijk, maar wie later zijn jeugd wil behouden kan zich laten liften, afzuigen of met kunststof worden verbeterd. Het hedonisme van Californië is dichterbij dan we denken.
WAT ZOU EEN dergelijke lichaamstaal van ontbloting, verbranding en versiering kunnen betekenen? Misschien is het, in een land van mest en mist en vieze koude regen, een behoefte daarvan vrij te zijn en zich met huid en haar aan de zon bloot te stellen.
Een paar jaar geleden zat ik vlak voor Kerstmis op een Romeins terras waar de zon scheen en raakte in gesprek met mijn buurman. Hij had zich, in tegenstelling tot de Romeinen zelf in pak, jas en bontmantel, ontdaan van das en jasje, zoog de zon in en dronk een fles witte wijn leeg. Hij kwam uit het gelukkigste land ter wereld en moest die dag nog terug om ‘s(middags in het donker van de poolnacht op het vliegveld van Reykjavik zijn auto uit de sneeuw te graven. Als hij in zijn onderbroek de Piazza Navona was rondgehold zou ik hem nog begrepen hebben, maar zo erg is het in Nederland niet. Het gaat hier niet om een lichaams- en kledingcultuur waarin wij het soepele, gebronsde of gespierde lijf willen laten zien, zoals op de stranden van Califormië of Australië. Leeftijd, zwaartekracht en overgewicht maken ons als toeristen in korte broek en bloemetjeshemd een roodverbrande kudde waar men in zonnige landen als Spanje en Italië, waar men een gevoel voor decorum heeft, met afschuw naar moet kijken. God heeft de mens naar zijn beeld en gelijkenis geschapen maar de paters in Assisi en de nonnen bij de Sint-Pieter weten dat hij dit zo nooit heeft bedoeld en weigeren de toegang tot Zijn huis.
De komst van de versierde mens heeft iets te maken met de terugkeer van de nobele wilde, de natuurmens die goed in zijn vel zit en het ook wil weten. Het lichaam is een demonstratie-object van welbevinden en zelfbehagen, de schaamte voorbij, op weg naar de cultus van zonaanbidding en burgerlijke genotzucht, weg van uniform, plicht en grijsheid. Waar de natuur faalt helpen cosmetica, plastische chirurgie en buikspieroefeningen, en de enigen die roet in het eten gooien zijn de dermatologen. Zij vinden dat de leerlooierij op het strand niet alleen de huid doet verouderen maar ook de kans op kwaadaardige huidaandoeningen laat toenemen. In Nederlandse badplaatsen reed enkele jaren geleden een sproetenbus rond waar de strandganger alle vreemde plekken op zijn lichaam kon laten bekijken door een deskundige, op zoek naar huidkanker of die zwarte en uiterst kwaadaardige tumor, het melanoom. Die huidkanker is snel ontdekt en in de regel radicaal te verwijderen; het melanoom is levensbedreigend maar vrij zeldzaam, niet alleen aan de zon te wijten en in Nederland sinds jaren constant van optreden.
Onze huid is dan ook, als we goed en strak in ons vel zitten, een gewichtig orgaan, niet vanwege die tien kilo, maar als zichtbaar bruin, beschilderd en versierd teken dat wij gezond, jeugdig en zielstevreden zijn en dat willen laten zien, net als onze vroegere rijksgenoten, de Papoea’s.
Goed in het vel
Ons lichaam is voor iedereen toegankelijk. Wij zitten elkaar dicht op de huid. Over de ontbloting van de mens.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1999/41
www.groene.nl/1999/41