Op een wandeling langs een bevroren kanaal vonden mijn vriend en ik een sneu eendje. Verfomfaaid lag het op de grond, lusteloos naar wat grassprieten happend, een van zijn poten stak treurig onder een vleugel uit. Zelfs toen we dichterbij kwamen bleef hij op zijn plek liggen.
We vroegen ons af of je voor zoiets nu de dierenambulance belt, en of die ook via 112 te bereiken zijn. Ze bleken een eigen noodnummer te hebben. Een nurkse vrouw beantwoordde onze oproep.
‘Ja, we zijn er inderdaad voor alle dieren.’
Ik probeerde de ironie in haar stem te negeren.
‘Fijn, want deze eend is echt heel zielig.’
‘Weet u wel zeker dat hij gewond is?’
Ik twijfelde net iets te lang.
‘Weet u wat, mevrouw. Als u hem in een doos mee naar huis neemt, dan komen wij hem bij u ophalen. Belt u nog maar een keer als u thuis bent.’
Nog voor ik kon protesteren was de verbinding verbroken. Eigenlijk waren we op weg naar een verjaardag maar de gedachte dat dit eendje binnenkort door onze huiskamer zou scharrelen kreeg ik niet meer uit mijn hoofd.

Als kind hebben mijn zusjes en ik ooit een eend grootgebracht. Ik was een jaar of zestien toen mijn jongste twee zusjes stiekem een eendenei stalen. We logeerden dat weekeinde zoals wel vaker bij mijn opa en oma die op het platteland woonden en een grote vijver in de tuin hadden. Mij was het eendennest niet opgevallen, maar mijn één-na-jongste zusje was een echt dierenkind. Ze maakte konijnen en ratten zo tam dat ze op hun rug op haar schoot gingen liggen om hun buik te laten aaien. Omdat ze ook wel wist dat je nesten niet mag verstoren, haalde ze mijn jongste zusje over voor haar het ei te stelen. Mijn andere zusje en ik – we zijn dus met vier meisjes – wisten van niets.
Thuis werd de jongste waarschijnlijk overvallen door schuldgevoel. ’s Avonds stond ze aan mijn moeders bed. ‘Mam, wat gebeurt er als een ei koud wordt?’ Ze hadden het ei in een doosje watten op de verwarming gelegd, maar die was afgeslagen.
Misschien komt het doordat mijn moeder als huisarts al voor hetere vuren heeft gestaan, maar ze reageert altijd met bewonderenswaardige kalmte wanneer we haar met dit soort dingen confronteren. Slaperig schoot ze in haar kamerjas, en alsof het de normaalste zaak van de wereld was pakte ze de infraroodlamp uit de kelder en installeerde ze een geïmproviseerde couveuse op de buffetkast. Daarna moesten we weer naar bed.
Na anderhalve week begon het ei te piepen. Niet veel later zat er een barst in de schaal en hoorden we hoe het kuikentje zich een weg naar buiten probeerde te tikken. Het kostte ons alle zelfbeheersing om hem niet een handje te helpen. Nat, versuft en nog niet helemaal bekomen van zijn geboorte was Guusje, zoals we hem genoemd hadden, erg schattig. We gaven hem Brinta en gemalen kippenvoer, maar al snel wilde het eendenkuiken meer. Wij waren zijn moeders en hij had verlatingsangst. Wanneer we hem alleen lieten klonk zijn schelle gepiep door het hele huis. Voor het eerst was ik opgelucht om ’s ochtends naar school te fietsen. Aangezien alleen mijn jongste zusje nog meivakantie had, kwam de zorg grotendeels op haar aan.
Het volgende weekeinde ging Guusje mee naar opa en oma. Onderweg begon mijn jongste zusje weer over het eendennest. Hardop vroeg ze zich af of de moedereend Guusje zou herkennen en misschien zelfs in haar jonge gezin zou opnemen. Mijn vader zei dat daar weinig kans op was. Hij kon het weten want in zijn studententijd had hij zelf een haan grootgebracht op het balkon van zijn studentenflat. Tot grote hilariteit van beschonken studenten die midden in de nacht over de Nobelstraat fietsten, begon Jean-Claude de Balzac in antwoord op hun gejoel te kukeleku’en. Dit spel zorgde op uitgaansavonden voor behoorlijke overlast in de buurt en ik geloof dat de haan uiteindelijk uit huis moest.
Guusje werd gelukkiger naarmate hij meer vrijheid kreeg en gezellig door het huis kon scharrelen. Hij piepte minder en liep ons, nog altijd in volle overtuiging dat wij vier zijn moeders waren, overal achterna. Zo leerden we hem uiteindelijk ook zwemmen in het kleine ronde zwembad in de tuin, en vliegen door met onze armen wapperend over het grasveld te rennen.
Op een dag was Guus verdwenen. Volgens mijn moeder was hij waarschijnlijk naar een van de grote vijvers in het dorp gevlogen op zoek naar een leuke vrouwtjeseend. We hebben daar nog naar hem gezocht, maar waren alle vier opgelucht dat we hem niet konden vinden. Zeker gezien de enorme hoeveelheid poep die de eend dagelijks produceerde waren we wel blij van onze zorgtaken verlost te zijn. Toen ik daaraan dacht leek het me opeens een minder goed idee om het sneue eendje thuis op te lappen.
Gelukkig loste de situatie zichzelf op. Toen mijn vriend en ik eindelijk een geschikte doos hadden gevonden en voorzichtig op de eend af liepen maakte het ‘gewonde’ dier zich snel uit de voeten. Zonder aarzeling vloog hij naar de overkant van het kanaal waar hij weer lekker in het gras ging liggen. Ver genoeg van bemoeizuchtige, romantische mensen die denken dat ze eendenmoeders kunnen zijn.