Er moesten met één klap ruim elfhonderd doden vallen voordat de westerse wereld er echt van doordrongen raakte dat er iets fundamenteel mis is bij de productie van onze goedkope kleding in landen als Bangladesh. Dat dit niet het enige land is waar textielarbeiders onder mensonterende omstandigheden werken, blijkt wel uit de 23 doden die deze week vielen in Cambodja. Ook daar stortte een textielfabriek in. Dat was het tweede ongeluk waarbij doden te betreuren vielen in één week tijd in dat land. Groot nieuws was dat hier niet.

Nederland heeft sinds kort een minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Op die combinatie was kritiek omdat handel en ontwikkelingssamenwerking niet samen zouden gaan. Door vorige week het initiatief te nemen om in internationaal verband en samen met de internationale vakbond en de westerse textielbedrijven de arbeidsomstandigheden in Bangladesh te gaan verbeteren, liet minister Liliane Ploumen zien dat het combineren van die twee voorheen gescheiden portefeuilles kansen biedt.

Want dat handel drijven met een onderontwikkeld land alleen niet voldoende is om in dat land eerlijke en duurzame ontwikkeling te genereren, is wel duidelijk nu de westerse wereld als gevolg van het ongeluk in Bangladesh meer te weten komt over de textielindustrie daar. Niet alleen zijn de fabrieksgebouwen slecht onderhouden, de arbeiders werken er voor lonen waar ze zelfs hun levensstandaard van daar niet van kunnen rondkomen. Bovendien moeten ze voor dat magere inkomen dagen van wel veertien uur maken, is hun weekeinde niet te vergelijken met dat van ons en verdienen ze niks als ze ziek zijn.

Paus Franciscus vergeleek het werk begin deze maand terecht met slavenarbeid. Die is volgens hem het gevolg van ‘economisch denken buiten de grenzen van sociale gerechtigheid’. Dat wij hier goedkoop T-shirtjes kunnen kopen en bedrijven als H, C en Primark flink winst kunnen maken, is blijkbaar belangrijker dan het leven van de textielarbeiders in Azië.

Minister Ploumen vindt dat ‘de race naar de laagste prijs’ moet worden gestopt. Makkelijk zal dat niet zijn. En het gaat ook niet alleen om de textielindustrie in Bangladesh. Richt de minister haar inspanningen alleen op dat land, dan is dat onvoldoende.

Als het gaat om grondstoffen als cacao en koffie hebben keurmerken voor verbetering kunnen zorgen, omdat die grondstoffen schaars zijn. Producenten als Douwe Egberts willen verzekerd zijn van de aanvoer van koffiebonen. Aan textielarbeiders is in Azië echter geen gebrek. H, C en Primark kunnen altijd uitwijken naar andere landen wanneer Bangladesh als gevolg van een keurmerk of andere maatregelen ‘te duur’ zou worden.

Daarom zullen de regeringen in alle landen waar onze goedkope textiel wordt geproduceerd moeten meewerken. Ze zullen vakbonden moeten toestaan. Ook moet het wettelijk minimumloon in die landen omhoog, want zolang dat laag is, kan een westerse keten zich daarachter verschuilen, zoals H na het drama in Bangladesh deed. Het wrange is dat de redenering daarachter niet geheel onlogisch is. Want wie zegt dat als H meer gaat betalen aan de fabriekseigenaren daar, deze dat geld ook gebruiken om de lonen te verhogen?

‘Bangladesh’ is voor Ploumen, hoe vreselijk de aanleiding ook is, een testcase. Het biedt de kans om te bewijzen dat de combinatie van handel en ontwikkelingssamenwerking meerwaarde kan hebben. In de praktijk zal ze dat nu moeten gaan waarmaken.