Vorige keer had ik het, in verband met De samenzwering van Claudius Civilis, kort over de welvoeglijkheid waarmee bedoeld wordt dat een kunstenaar, zeker als hij een openbaar werk maakt, met zekere normen van gebruikelijk decorum rekening moet houden. Totdat in de Romantiek een kunstenaar een individualist werd (met de daarbij behorende eigengereidheid), was hij bescheidener van aard. De regels der welvoeglijkheid waren deel van de praktische omstandigheden waarmee rekening werd gehouden. Er was besloten om rond het hart van het Amsterdamse stadhuis, rond de burgerzaal dus, door middel van scènes uit de opstand der Batavieren tegen de Romeinen ook te herinneren aan de eigen strijd. Zonder twijfel was dat een gewichtig project. Voor dat stadhuis werd in 1648 de eerste steen gelegd, in het jaar van de Vrede van Münster. Dat was de triomf van de Republiek. Omdat dat zo was, en het rijke land allures begon te krijgen van een kleine mogendheid, dachten ze in Amsterdam van het stadhuis tegelijk een demonstratie te maken van hoofdstedelijke trots. Dan ga je niet op zoek naar experimenten. Het kan goed zijn dat men best zag hoe goed, als dramatisch schilderij, het machtige werk van Rembrandt was. Maar de hoofdpersoon Claudius Civilis als vervaarlijke barbaar met maar één oog vol in beeld neerzetten, ging net te ver. Het was wel waar dat hij één oog had, maar discreter was het geweest hem in profiel te laten zien. In een dergelijke sfeer van welvoeglijkheid hadden de heren zich hun stadhuis ook voorgesteld. Tenslotte was dit een soort staatskunst. Geen aanstoot graag. De boodschap was dat Amsterdam een zelfbewuste (wereld)stad is. Dat stelt grenzen aan wat kan of niet kan, en dat is ook juist.

Zo is het portret van koning Willem-Alexander op zijn postzegel ook niet zomaar een portret. In zekere zin, immers, beelden die kop en dat gezicht niet een persoon uit maar een koning met die naam. Dat moet met grote behoedzaamheid gebeuren. Laatst hebben we die omzichtigheid gezien bij het zoeken naar het officiële staatsieportret van de nieuwe vorst (dat in rechtbanken en stadhuizen komt te hangen). Een goede uitkomst is daar nog niet gevonden. Het Mondriaanfonds organiseert dat, met jury en al (we zijn in Nederland). Het moet dus een artistiek verantwoorde keuze worden. Dat is precies het probleem: het gaat niet om kunst maar om een officiële opdracht van de staat. Nog meer geldt dat voor de beeltenis van de vorst op de postzegel, omdat die natuurlijk nog veel meer in omloop zal raken dan de portretten in overheidsgebouwen.

En daar verschijnt het gelaat, het lijkt dichtbij maar ook discreet op afstand

Ik vind de koningszegel goed geslaagd – voornaam en, hoe klein een postzegel ook is, in effect monumentaal. Dat komt allereerst doordat we de vorst en face zien. Dat is begonnen met het maken van de foto door Rineke Dijkstra. Maar daarvoor heeft Willem-Alexander eerst geposeerd. Niet zomaar even – daar is de tijd voor genomen. Op de uitdrukking van dat gelaat kom ik zo nog terug. De mise-en-scène van de kop, door Studio Job, is zo gedaan dat de koning in een besloten ruimte verschijnt. In de vlakke achtergrond zien we van links naar rechts de kleur heel zacht verschuiven van licht naar donkerder. Maar dit wonderlijke verglijden van het licht (zo licht als een bries) heeft geen effect op het gezicht dat gelijkmatig belicht is. Omdat dat licht dus achterlangs de kop verloopt, krijgt die een prachtig volume in een zacht licht. Het is ook een gezicht dat ernstig is. We kennen Willem-Alexander als gul en goedlachs. Het strakke portret was dus een opgave.

Aan dit gezicht (in de ruimtelijke beschutting van de postzegel) kun je echter zien dat hij zich bij het poseren bewust was van de ernstige persona die hij moest zijn. Tegelijkertijd is denk ik ook te zien dat de kunstenaar met grote alertheid ook naar onwillekeurigheden heeft gezocht. Je bent je er zeer van bewust dat je poseert en je wilt een bepaald gezicht opzetten: ernstig en vriendelijk tegelijkertijd. Maar in het gezicht, dat je in de plooi houdt, begint onwillekeurig toch van alles te trillen terwijl ook de ogen heen en weer gaan. Dat is waar de fotograaf op loert, op bewegingen waardoor het gezicht af en toe even ontsnapt aan al te statige roerloosheid. Die kleine observaties, de bijna onmerkbare asymmetrie rond mond en ogen, zijn door Studio Job met precisie en scherpte in de monochromie van het beeld ondergebracht – als tekens van een lichte ironie bijna, alsof er wordt geknipoogd. In de kleine ruimte en concentratie werken ze als momenten van grote levendigheid. Zo wordt een beeltenis ook monumentaal. De optische ruimte wordt door de geschakeerde achtergrond subtiel verdiept: en daar verschijnt het gelaat, het lijkt dichtbij maar ook discreet op afstand. Precies zoals het welvoeglijk moet zijn: de jonge vorst.


PS De postzegels, in hun context, zijn tot 7 september te zien op de tentoonstelling XXS Dutch Design in het Museum voor Communicatie in Den Haag.

Beeld: Postzegelontwerp door Studio Job gebaseerd op een foto van Rineke Dijkstra.