Het is geen toeval, zegt de biograaf, dat Goethe graag met jonge jongens mocht baden in de Zwitserse meren. De enige vrouw waarmee hij verkeerde was Christiane Vulpius, bij wie hij nochtans vijf kinderen kreeg, zij het dat hun zoon August waarschijnlijk door een ander is verwekt. Verder moet erop worden gewezen dat in de voetnoot van deel tweeëntwintig van de Sophien-Ausgabe…
Hier wordt Goethes overproduktiviteit tegen hem uitgespeeld. Kijk, in het kwantitatief flinterdunne oeuvre van Nescio of Richard Minne vindt men geen onvermoede afgronden. Maar Goethe is gemakkelijk aan te schieten wild. Hij heeft zo krankzinnig veel bij elkaar geschreven dat ik, ondanks mijn oprechte geïnteresseerdheid, mij altijd ver van het Verzameld Werk heb gehouden, gewoon uit ruimtegebrek. Dus in zo'n overvloed aan mededelingen valt altijd wel die ene bijzin te vinden waaruit een gewaagde conclusie te trekken valt.
De Duitsers zijn geschokt. De tijd dat zij hun homoseksuelen dood plachten te slaan, ligt achter ons. Dat Goethes liefdespoëzie in werkelijk niet op meisjes, maar op jongetjes was gericht, nee, dat horen zij toch liever niet. In de Nederlandse kranten, waarin de materie minder gevoelig ligt, zijn een paar stukjes verschenen met een hoog grinnikgehalte. Waarom heeft eigenlijk niemand de moeite genomen om Boudewijn Büch, de Goethe-specialist der Lage Landen, te raadplegen? Hij publiceerde in 1990 zijn boek Goethe en geen Einde, dat alle aspecten van de schrijver behandelt, Goethes valse tanden, Goethes kattenliefde, Goethe en de stomatologie en Goethes positie ten aanzien van de Lombardische melaatsheid in Zuid-Tirol.
Dus behandelde Büch, al was het maar uit particuliere belangstelling, ook het onderwerp ‘Goethe en de homoseksualiteit’.
Goethe had, zegt Büch, ongetwijfeld liberale ideeën, vooral voor die tijd, over de homoseksualiteit, vandaar dat hij in de loop der tijden door menige ‘pretnicht’ en ‘plezierpoot’ is geannexeerd. Hij heeft zich de lof laten aanleunen van August Graf von Platen-Hallermünde, de grootste homoseksuele dichter uit de jaren. Verder doet zich in Goethes Götz von Berlichingen een spectaculair geval van achterwerkontbloting voor.
Dit alles, constateert Büch, maakt Goethe echter nog steeds niet tot een homoseksueel.
Wat lees ik in de tweedelige psychoanalytische studie van Kurt R. Eissler? Goethe leed aan een zustercomplex en de dood van Friedrich Schiller betekende voor hem ‘het verlies van een bijzonder belangrijke homoseksuele connectie’. Jammer dat deze Eissler een gereputeerde gek is. Ik zag de heren, Goethe en Schiller, trouwens onlangs nog, op de markt van Weimar, hand in hand. In brons gegoten, natuurlijk, wat nog niet wil zeggen dat zij zich ook anderszins zouden hebben verstrengeld.
Kafka als homo. Shaw als homo. Het is een onuitroeibaar genre in de biografische literatuur. Vreemd dat nog nooit iemand een poging heeft gedaan om te bewijzen dat Jean Cocteau, Ludwig II, Marcel Proust en Oscar Fingal O'Flahertie Wills Wilde eigenlijk, diep in hun hart, heteroseksuelen zijn geweest.