SIGRID DAMM
GOETHES LETZTE REISE
Insel, 363 blz., € 19,80

MARTIN WALSER
EIN LIEBENDER MANN
Rowohlt, 284 blz., € 19,90

Ook in Duitsland is in de wereld van het boek ouderdom een thema, zij het dat het bij de oosterburen vooral om de ouderdom van één man gaat: Johann Wolfgang von Goethe. Deze grootmeester van de klassieke Duitse literatuur overleed op 22 maart 1832, maar zijn werk had hem toen al onsterfelijk gemaakt.

Goethe bereikte de zeker voor die tijd hoge leeftijd van 82 jaar, en hij was tot het laatst productief. Kort voor zijn dood voltooide hij het tweede deel van zijn Faust. In zijn laatste levensjaren werkte hij verder aan de roman Wilhelm Meisters Wanderjahre en aan Dichtung und Wahrheit, een autobiografisch werk over zijn jeugd. Verder schreef hij onder meer het essay Rembrandt als Denker.

Ook voor Goethe betekende ouderdom eenzaamheid. In 1816 was zijn vrouw Christiane gestorven, met wie hij in 1806 was getrouwd, nadat ze hem als een man had verdedigd tegen plunderende Franse soldaten. Met dit huwelijk legaliseerde Goethe een toestand die in het kleine, overzichtelijke Weimar jarenlang een ongehoord schandaal was geweest: zijn buitenechtelijke relatie met deze Christiane Vulpius, die hem in 1789 een zoon had geschonken. Goethe had echter als naaste medewerker en adviseur van de hertog van Saksen-Weimar-Eisenach een onaantastbare positie.

Groothertog Carl August was in 1828 gestorven, waarmee niet alleen een einde kwam aan een dienstverband van ruim vijftig jaar, maar ook aan een vriendschap. Twee jaar later stierf Goethes zoon August in Rome, veertig jaar oud. August, getrouwd met Ottilie von Pogwisch en vader van drie kinderen, woonde met zijn gezin in het grote huis van Goethe aan het Frauenplan in Weimar, en was in feite de eerste dienaar van zijn vader.

Goethes eenzaamheid moet echter niet worden overdreven. Want in zijn grote huis waren nog altijd de intelligente maar heerszuchtige Ottilie en zijn drie kleinkinderen, Walther, Wolfgang en Alma. Bovendien het nodige personeel en natuurlijk zijn ‘trouwe’ Eckermann, die later zijn Gespräche mit Goethe in den letzten Jahren seines Lebens publiceerde. En hij kreeg veel bezoek.

Over de oude Goethe zijn in Duitsland twee zeer lezenswaardige boeken verschenen. Sigrid Damm, een kenner van het leven van de dichter, schreef Goethes letzte Reise. Doel van deze laatste reis was Ilmenau, een stadje idyllisch gelegen in het Thüringer Wald, waar tussen 26 en 31 augustus 1831 Goethe en zijn twee kleinzoons verbleven. Voor de dichter was het een reis terug naar zijn verleden of, zoals Damm schrijft, ‘een pelgrimage naar de plaatsen van vroeger leed en vreugde’.

Wat haar boek aantrekkelijk en interessant maakt is dat Damm enerzijds met veel gevoel voor detail het verloop van dat bezoek beschrijft, anderzijds steeds weer met Goethe afdwaalt naar gebeurtenissen in het verleden en laat zien hoe de dichter stond tegenover het ouder worden en de dood.

Ilmenau was de ideale plaats voor het ophalen van herinneringen. Goethe had hier succes gehad, maar ook een grote mislukking beleefd. Al kort na zijn aankomst in Weimar in het najaar van 1775 had hij van de hertog de opdracht gekregen een oude koper- en zilvermijn, die een kleine vijftig jaar eerder onder water was gelopen, te heropenen. Goethe werd Bergwercks-Commisar en mede dankzij zijn vele inspanningen was het mogelijk geweest de mijn in 1784 weer in bedrijf te nemen. De opbrengst viel echter erg tegen en een aantal jaren later liep de mijn opnieuw vol water. Wat uiteindelijk overbleef, waren schulden.

Eind augustus 1831 was dit alles vergeten en verdrongen. Goethe genoot van de omgeving en was een liefdevolle opa voor zijn kleinkinderen. Hij liet zich naar de zevenhonderd meter hoge Kickelhahn brengen, naar de kleine houten hut, waar hij in de herfst van 1783 zijn Wandrers Nachtlied in een wand had gekrast. Hij vond het gedicht en las über allen Gipfeln ist Ruh…

Goethe had hier ook veel geleerd. Mede door zijn werk in Ilmenau was hij zich gaan verdiepen in geologie en natuurkunde, en werd hij een groot verzamelaar van zeldzame stenen, mineralen en fossielen. En hij ontwikkelde een sociaal gevoel, kreeg oog voor de noden van de mensen. In 1795 schreef hij vanuit Ilmenau aan Schiller: ‘Ik was steeds graag hier en ben het nog, ik geloof dat dit komt door de harmonie die hier heerst tussen omgeving, mensen, klimaat, doen en laten. Een stil, gematigd economisch streven, en overal de overgang van handwerk naar machinewerk, en dit terwijl men hier meer is afgesneden van het grote verkeer met de wereld dan in menig stadje in het vlakke, toegankelijke land.’

Goethe wilde ook zijn kleinzoons kennis laten maken met het stadje, de omgeving en de mensen, dit nijvere volkje van houthakkers, kolenbranders, mijnwerkers, glasblazers, ijzergieters en poppenmakers. Maar vermoedelijk wilde hij ook alle drukke feestelijkheden vermijden, waarmee gewoonlijk in Weimar op 28 augustus zijn verjaardag werd gevierd.

Zo werd Goethe 82 in Ilmenau, en hoewel deze augustusdagen rijk aan herinneringen waren, spande zijn verjaardag toch de kroon. In zijn bagage had hij een bijzonder voorwerp laten inpakken: een glas van Boheems kristal dat hij op zijn 74ste verjaardag had gekregen van Amalie von Levetzow en haar drie dochters. In dit glas stonden in een krans van klimop de namen van deze meisjes gegraveerd: Ulrike, Amalie en Bertha.

Op zijn verjaardag zette hij het glas op tafel, het glas dat hem herinnerde aan zijn laatste grote liefde. In de zomer van 1823, toen dus al flink in de zeventig, raakte Goethe hopeloos verliefd op Ulrike von Levetzow, destijds negentien jaar oud. De oude dichter en het jonge meisje waren gedurende die zomer in het Boheemse kuuroord Marienbad onafscheidelijk. Ze flaneerden en wandelden samen, converseerden er vrolijk op los en dansten. Goethe, helemaal hersteld van een hartinfarct begin 1823, voelde zich jong, beleefde nieuw geluk. In Marienbad deden al snel geruchten de ronde over een huwelijk. En inderdaad zou groothertog Carl August op verzoek van Goethe de moeder van Ulrike hebben gevraagd in te stemmen met een huwelijk. De wijze weduwe Von Levetzow heeft deze vraag niet duidelijk beantwoord. Een huwelijk is nooit tot stand gekomen, Goethe en Ulrike hebben elkaar na de zomer van 1823 in Marienbad en Karlsbad niet meer gezien.

Sigrid Damm, die zich in haar boek baseert op allerlei documenten, benadrukt ‘voorzichtig en terughoudend’ te zijn als het om dit huwelijksaanzoek gaat: ‘Betrouwbare bronnen en feitelijke bewijsstukken uit de tijd zelf ontbreken.’ De enige bron is Ulrike von Levetzow zelf, die vele jaren later in haar memoires het huwelijksaanzoek heeft bevestigd. Maar verder, zo zegt ze in deze memoires, hebben de mensen overdreven: ‘Niemand heeft in ons frequente samenzijn iets anders kunnen zien als dat een oude man, die mijn grootvader had kunnen zijn, welgevallen vond aan een kind, dat ik immers nog was.’ Nee, een liefdesaffaire was het niet geweest.

Dat Goethe dat toch anders heeft ervaren, bewijst zijn Marienbader Elegie, het mooie, aangrijpende treurdicht over een grote, onbeantwoorde liefde.

Goethe, de hertog en de moeder hebben destijds gezwegen en dit heeft de liefdesgeschiedenis gemaakt tot voer voor literaten. En het wekt geen verbazing dat Martin Walser, nu tachtig jaar oud, juist deze liefde in zijn jongste roman, Ein liebender Mann, heeft beschreven. Of Walser zelf op hoge leeftijd nog verliefd is geraakt op een jong meisje, weten we niet, maar zijn lezers zouden het kunnen vermoeden, aangezien in zijn laatste romans de liefde tussen personen van zeer uiteenlopende leeftijd een belangrijke rol speelt.

Het meest bewonderenswaardige aan Ein liebender Mann is dat Walser er werkelijk in is geslaagd in de huid van de oude Goethe te kruipen. Zeker na lezing van het boek van Sigrid Damm is de neiging onbedwingbaar om uit te roepen: ja, zo moet het zijn geweest. Walser heeft de toon en de gedachten van Goethe goed getroffen en verwoord, zonder zichzelf geheel weg te cijferen.

De schrijver weet niet alleen veel over het leven van Goethe, maar had ook duidelijk voor ogen dat deze liefdesgeschiedenis zich afspeelde aan het einde van de Romantiek en de tijd van het brave biedermeier. Liefdesaffaires in de hogere kringen waren hoffelijke, zedige aangelegenheden, waarbij de geliefden elkaar hoogstens voorzichtig kusten. Maar van binnen woedde een storm en bij Goethe was die slechts tot bedaren te brengen door te schrijven. Hij zette zijn liefde om in poëzie en overbrugde zo de afstand tot de afwezige geliefde. Schrijvend schiep hij nabijheid.

Walser heeft zijn ingetogen stijl en taal pas aan het slot opgegeven. Daar kan men lezen (over Goethe): ‘Toen hij wakker werd, had hij zijn ding in de hand, en het was stijf. Toen wist hij over wie hij had gedroomd.’ De dichter uit Weimar had dit zeker nooit zo opgeschreven. De lezer beseft een roman van Walser in handen te hebben.