Louis van Gaal in Louis © Dutch FilmWorks

Zijn ziekte zal hij managen, niet anders dan hij de afgelopen decennia zijn teams heeft gemanaged: aandachtig, gedisciplineerd, tot in detail voorbereid. Louis van Gaal (1951) spreekt kenmerkend helder en onomwonden over zijn net gediagnosticeerde prostaatkanker. Kort daarvoor zien we hoe hij samen met echtgenote Truus tegenover een dokter zit en hoe hij wordt bestraald, ’s nachts uiteraard, want: de buitenwereld mag dit nog niet weten. De reden daarvoor is vintage Van Gaal: hij wil het Nederlands elftal geen seconde belasten met deze extra informatie, aangezien hij wil dat zijn spelers een leeg hoofd hebben. Hij is immers aangesteld om maximale resultaten te behalen, niet om medeleven op te wekken.

Louis, de documentaire gemaakt door Geertjan Lassche, is het portret van een karakter dat wordt gedreven door plichtsbesef, toewijding en een aan onaangepastheid grenzende eerlijkheid. Deze documentaire draait niet om Louis van Gaals ziekte, die pas kortgeleden werd ontdekt, maar om voetbal. Beter gezegd: om wat het voetbal de afgelopen decennia voor hem heeft betekend – en hij voor het voetbal. In Louis wordt Van Gaal van dichtbij gevolgd terwijl hij terugblikt. Trots laat hij zijn uitpuilende prijzenkast zien, vol zilver- en goudwerk van zijn tijden bij Ajax, Barcelona, Bayern München. Hij noemt zichzelf zonder ironie de beste Nederlandse trainer ooit, gaat langs bij oude clubs, legt zijn totale-mens-principe nog eens uit.

Soms doet Louis ietwat fragmentarisch aan. Bovendien is er al het nodige bekend over Van Gaal: alleen al de afgelopen jaren werden diverse boeken aan hem gewijd en was hij te gast in onder meer Zomergasten. Toch voegt Louis wel degelijk iets toe, en dat is de intimiteit die in veel scènes zit.

Hoe Van Gaal op een golfbaan staat en uit zijn dak gaat na een goede slag. Hoe Truus hem een kopje koffie brengt en ze elkaar plagerig liefhebben. Hoe ze afspreken dat hij stopt met trainen, en hij toch wéér bondscoach wordt. Hoe aangedaan – vaak met vochtige ogen – hij praat over zijn vetes met Cruijff en over de overleden moeder van zijn dochters. Hoe hij teruggaat naar zijn ouderlijk huis in Amsterdam-Oost en aanwijst waar zijn vader lag, vlak voor die overleed terwijl Van Gaal nog piepjong was. Hoe hij herinneringen ophaalt met oud-spelers die duidelijk nog steeds tegen hem opkijken: Figo, Robben, Xavi, Davids. Onverbloemd eerlijk staat van Gaal hen te woord, ernstig, maar ook met af en toe dat merkwaardige gevoel voor humor tussendoor.

En tegen het einde zit hij plots achter in een rolstoeltaxi. Hij is in een zwakke conditie en voelt pijn bij iedere hobbel, waarna hij verzucht dat de Nederlandse wegen toch wel bijzonder slecht zijn, dáár zou iemand iets aan moeten doen.

Maar vervolgens met zijn spelers over zijn ziekte praten? Dat niet. Hij moet door. De volgende wedstrijd wacht.

Louis draait nu in de bioscoop