Met een lage, rechte horizon zoals bij ons ziet een landschap er meetbaar en overzichtelijk uit

Het was toen het gedoe met de Brexit gaande was. Zelf was ik in een andere uithoek van Europa bij Passau in de buurt, in een onderkomen van vrienden aan de rivier de Inn die daar een tijdlang de grens is tussen Oostenrijk en Beieren. De zon scheen over het golvende groen van de heuvels. Dat groen was op zich een spektakel. Omdat het landschap daar uit glooiende heuvels bestaat (vriendelijk, niet dramatisch als tussen echte bergen) komen tegen die hellingen de schaduwen er verrassender te liggen dan in bijvoorbeeld de Lage Landen. Hier kijken we vlak over het grasland heen: de bomen zien we tegen het grijs of blauw van de lucht. Daar aan de rivier kunnen we als de zon schijnt van de bomen, die immers op een helling staan, schuin onder hun kruinen de schaduw op het gras zien. Als zoals bij ons de bomen op de lijn van de horizon staan, zien we hun schaduw niet omdat het land zo vlak is dat we er overheen kijken.

Maar dit terzijde. Wat ik zeggen wil is dat de wereld er in Oostenrijk voor de kunstenaar ook anders uitziet – bijvoorbeeld omdat de horizon er hoger ligt en ook niet gewoon recht is maar kantig en bochtig. In Nederland kijk je verder omdat de horizon, door de laagte, verder weg lijkt te liggen. Dat je in schilderijen van Mondriaan steeds een grote, doorzichtige verte ervaart, moet ook daarmee te maken hebben. Een Hollands landschap (van Van Goyen bijvoorbeeld of de grote Ruisdael) is vooral een vergezicht van ruimte met een hoge lucht en wolken boven de horizon. Het is alsof die horizontale lijn een onderstreping is, en het contrapunt, van een grenzeloze ruimte. Ook dat voel je in het werk van Mondriaan: zo is zijn wezenlijke idioom. In heuvelachtig golvende landstreken, zoals in Oostenrijk, drukt het gewicht van die heuvels op de horizon. Dat zie je ook in schilderijen. In plaats van ruimte te zijn, hebben die landschappen vooral massa – buigingen en plooien van groen en plekken zonlicht en groene schaduwen. Op die manier, met dat besef van visuele zwaarte, zijn ze ook geschilderd.

Dit soort gedachten kwamen bij mij op toen ik, op bezoek bij de schilder Arnulf Rainer, ook zat te kijken naar het heuvellandschap rondom zijn huis. Het ligt wat hoger. Naar het noorden toe keek ik naar een golvende horizon die nog hoger lag. Ik keek in een landschap dat, van waar ik zat, eerst naar beneden gleed en toen meer naar boven ging naar de horizon van de heuvels. Toen dit: een paar dagen eerder had ik ergens gelezen (in het kader dus van de Brexit) dat wie zoals de Engelsen maar één taal spreekt en op hun eiland zelden andere talen te horen krijgt zich ook maar moeilijk kan voorstellen dat andere mensen elders in Europa misschien ook anders denken. Bij tijd en wijle woonden wij in Norfolk en we hebben ons vaak verbaasd over dat koppige onbegrip voor het vreemde. Het Engels is ook zo’n grote en omvangrijke taal dat die ook voldoende lijkt. Nederlanders kunnen dat nooit denken.

In het atelier van Rainer had ik veel nieuwe werken gezien op karton. Het waren vreemd onbestemde en verknoopte bewegingen, met een kwast gemaakt en dunne acrylverf (dus ook druipende en spattende kleur). Deze hier is lichtblauw maar andere zijn groen, bruin, rood of allerlei kleuren door elkaar. Hun bewegingen draaien om elkaar heen maar komen niet echt tot iets als een voltooiing. Hun onbestemdheid blijft hangen. Kan het zijn, dacht ik toen, dat ook het landschap waar mensen in wonen (zoals het erbij ligt) voor hen een soort taal is? Je bent erin thuis – en zo ga je de dingen ook zien. Zulke geplooide landschappen gaan, net als Rainers schilderwerk, alle kanten op en omhoog en omlaag. Maar met een lage, rechte horizon zoals bij ons ziet een landschap er meetbaar en overzichtelijk uit. Uit onder meer die taal komt het werk voort van Jan Dibbets – zoals bijvoorbeeld zijn nieuwe color studies. Twee kleuren rollen naar elkaar toe. Dat is de suggestie van de regelmatig golvende contour. Die is zacht, als door glas gezien, en geeft de twee kleuren een mooie stilte. Het werk is vierkant. Dat is op zich een vorm van voltooiing. Bij Rainer en Dibbets zien we twee versies van waar het in schilderen begint: het organiseren van kleur. Maar twee keer in een ander landschap – de ene keer rusteloos, bij de andere hangen de kleuren beschouwelijk naast elkaar.


Beeld: (1) Arnulf Rainer, Zonder titel, 2016 (Arnulf Rainer); (2) Jan Dibbets, Duet, 2014 (Jan Dibbets)