‘Onze bedrijven hebben [het internet] gemaakt, vergroot en geperfectioneerd.’ Zijn boodschap aan de Europese autoriteiten: blijf met je jaloerse klauwen van onze internetgiganten af. ‘De Europese aanpak’, aldus Obama, ‘is met name commercieel gedreven.’
Google ligt onder vuur. Met een marktaandeel op het continent van maar liefst 92 procent mag het bedrijf met recht een monopolist worden genoemd (in de VS is het marktaandeel ‘slechts’ 67 procent). Al vijf jaar doet de Europese mededingingsautoriteit onderzoek naar zoekmachine Google. Afgelopen jaar nam het Europees Parlement zelfs een resolutie aan die, zonder namen te noemen, voor het opbreken van grote zoekmachines pleitte.
De meeste mededingingszaken richtten zich op Google’s verhouding tot concurrenten. Wie bijvoorbeeld zoekt op ‘koptelefoon kopen’ krijgt direct resultaten uit Google Shopping gepresenteerd. Net zoals de mededingingsautoriteiten Microsoft eens bestraften omdat dat het onmogelijk maakte een andere webbrowser dan zijn eigen Internet Explorer te gebruiken, zo moet Google op zijn platform ook concurrentie toestaan.
Hoewel de milde mededingingsacties van de Europese Commissie nu al de toorn der Amerikanen over zich afroepen, gaat het debat over de macht van Google eigenlijk nog lang niet ver genoeg. Het is niet de relatie van Google tot zijn concurrenten die primair ter discussie zou moeten staan, maar de relatie van Google tot het hele internet. Google is een bemiddelaar tussen aanbieders van content (websites) en consumenten van content (het publiek).
Zonder de aanbieders van content is Google als een autodealer zonder auto’s: een leegstaande showroom langs de digitale snelweg. Er is echter een belangrijk verschil met de autobranche. Waar autodealers ondergeschikt zijn aan de fabrikant is dat op internet omgekeerd.
In 2014 verdiende Google maar liefst 59 miljard dollar aan advertentieverkoop. Slechts 22 procent van dit bedrag deelde het met de rest van internet; dat is met websites die de advertenties plaatsten. Het beheer van de zoekmachine – zaken als datacenters, energiekosten en personeelskosten – kostte Google nog eens 18,5 procent van zijn omzet. De rest kon vrij worden besteed, aan bijvoorbeeld overnames, onderzoek en een futuristisch hoofdkantoor inclusief massagetafels en tennisbanen.
De scheve machtsverhouding, waarin de makelaar de makers de baas is, maakt dat de geldelijke opbrengsten van internet onevenredig worden verdeeld. De bijdrage van elke individuele website is misschien klein, maar bij elkaar opgeteld maken ze Google mogelijk. Hoe meer mensen het web vullen met aantrekkelijke content, hoe meer internet aan relevantie wint, hoe meer Google profiteert. Het valt bijna niet op, maar indirect parasiteert Google op het hele internet.
Neem de website die het meest verschijnt in Google’s zoekresultaten: Wikipedia. Een onbetaald leger uit alle landen maakt de online encyclopedie tot wat hij is. Wikipedia is echter geen for-profit-organisatie. Voor een bescheiden bedrag (ongeveer veertig miljoen dollar) blijft deze belangrijke hulpbron in de lucht. Een bedrag dat Wikipedia ophaalt met donaties, niet door de website met advertenties te vullen. Schattingen van wat Wikipedia waard zou zijn als het wél een for-profit was, lopen in de tientallen miljarden dollars.
Voor Google is het een godsgeschenk. Wikipedia is, om in autodealertermen te spreken, de Rolls Royce in Google’s showroom. Maar Google hoeft er niets voor te betalen! Het grote onrecht is dat wat Google verdient – ongeveer een derde van alle online advertenties – in geen verhouding staat tot de werkelijke bijdrage die het levert.
Het probleem is echter niet het monopolie, zoals het Europees Parlement schijnt te denken. Het probleem is dat een zoekmachine een natuurlijk monopolie is. De schaalvoordelen van zoekmachines zijn enorm en de barrières tot toegang al even groot. Sinds 2006 heeft Google meer dan twintig miljard dollar geïnvesteerd in datacenters, niet een bedrag waar de gemiddelde start-up snel bij in de buurt komt.
Zoals elk natuurlijk monopolie, van de spoorwegen tot breedband, moet ook Google gereguleerd worden. Om de privacy te waarborgen, om zoekresultaten onbevooroordeeld te houden, en ook om een economisch eerlijker internet te maken.
Dit is de laatste column van Jesse Frederik