Ik leef even het leven van een ander, zo voelt het. In afwachting van het écht nieuwe huis, woon ik in het huis van iemand die zelf tijdelijk elders bivakkeert, en haar onderkomen past me griezelig goed. Het is alsof ik hier altijd al had kunnen wonen, zozeer is het op mijn maat en smaak gesneden. In de boekenkast staan de boeken die ik heb gelezen, en voor zover niet, die ik wíl lezen. In de keuken staan kommetjes waarin ’s ochtends precies de goeie hoeveelheid yoghurt past. De tafel is net breed genoeg voor mijn laptop en de katten, smaller dan ik gewend ben maar juist dat bevalt me. In de keuken staat alles in een kleine hoeveelheid, van bestek tot pannen, glazen tot kopjes, zodat je alles op tijd schoonmaakt en afwast. Er staat ook aardewerk te mooi om aan te raken, maar vrolijk om iedere keer te zien achter het glazen deurtje. Er is een schuursponsje in de vorm van een avocado, er zijn vier kookboeken en er is geen oven, wat scheelt. Het koffiezetapparaat is klein en delicaat, zodat ieder kopje koffie er één is. Er staan drie stoelen, één actief, één lui, één voor het geval er nog iemand is.
In de slaapruimte ligt het matras op de grond, wat me doet denken aan mijn eerste kamer in Amsterdam, ik droom weer over mijn ouders. Ik heb alleen het dierbare meegenomen waardoor ik als in de eeuwige meisjeskamer wakker word in mijn eigen cocon van lievelingskleding, -schoeisel, -boeken. Op het dakterras is er precies ruimte voor stoel, parasol en zicht op de Westertoren. De badkamer is mediterraan blauwgroen en wit en de wastafel staat op een podium, wat iedere twee- of driedaagse handeling als vanzelf optilt. Er hangt óók een spiegel aan de achterwand, op de juiste hoogte, die een welkom perspectief biedt, leerzaam ook. Zelfs het waterglas is mooi.
Een leven waarover je niet nadenkt is het leven vast wel waard, schrijft Adam Phillips – die ik hier in de kast vond – maar is een leven dat je niet leeft het waard om over na te denken? Het is mijn boek niet maar ik wil er dingen in aanstrepen. Het zijn mijn kleren niet die hier in de kast hangen, maar ik zou ze willen aantrekken. De schoenen, ze zijn mijn maat.
Het lijkt een vreemde vraag, zegt Phillips, tot je bedenkt hoe vaak we denken aan het leven dat we niet leiden, het leven dat we mislopen, het leven dat we zouden kunnen leven maar om de een of andere reden niet leven. Tot ik hier woonde dacht ik niet aan een ander leven, niet echt, maar opeens materialiseert het zich voor mijn ogen. Ik hou niet van de gedachte iets te zijn misgelopen, dat is het niet, maar dit had ook de uitkomst kunnen zijn denk ik nu, deze drie stoelen, dit matras op de grond, deze precies goeie kommetjes, dit plotseling onbezwaarde gemoed van mij.
Of is dit niet eerlijk ten opzichte van mijn echt geleefde leven, dat ik nu zomaar verfrommel en over mijn schouder wegwerp, want kijk, hier zit ik nu aan mijn precies goeie tafel, lees Adam Phillips en zie wat die ander erin heeft aangestreept, toch net iets anders. We delen ons leven met de mensen die we nooit zijn geworden, daar heeft zij een potloodlijntje bij gezet, ik doe alles met pen.
Als zij hier ook Renate Rubinstein in de kast had staan, had ik Niets te verliezen en toch bang erbij gepakt, dat stukje over de twee herten die ze aan de bosrand zag tijdens haar laatste weekend weg met haar geliefde, hoe feeëriek en ideaal, en dan dat post scriptum, werd een van de herten nou doodgeschoten? Wat ze maar wilde zeggen was dat ze een vals beeld had geschetst, zoals ik hier ook een vals beeld schets, van alles precies goed, niet te groot niet te klein, niet te warm niet te koud, niet te hard niet te zacht. Ik had het alleen maar over mezelf, en niet over degene die mee moest verkassen en hier overal naast grijpt, doorheen zakt, nu net zijn hoofd stoot.