
‘Niemand kan een staatsman worden genoemd als hij totaal niets weet van tarweproblemen’, zei Socrates ruim 2400 jaar geleden. De Griekse wijsgeer moet daarmee hebben gedoeld op het grote belang van tarwe (en andere granen) voor de stadstaat Athene. In feite is er in al die tijd niets veranderd. Tarwe, rijst en mais, de belangrijkste graangewassen, zijn tezamen goed voor meer dan de helft van de wereldwijd door mensen geconsumeerde calorieën. Tarwe alleen neemt al ruim twintig procent voor zijn rekening.
Deze aantallen verschillen natuurlijk per regio en veranderen door de tijd: rond 1975 lag het percentage in Sub-Sahara-Afrika geconsumeerde calorieën afkomstig uit granen met 61 hoger dan tegenwoordig, nu is het iets meer dan vijftig. Desalniettemin is men daar in absolute zin meer graan gaan eten.
In het Westen neemt het percentage granen in het dieet de afgelopen decennia af ten faveure van calorieën afkomstig uit suiker en dierlijke producten. Maar nog altijd is het meest substantiële deel van de dagelijkse voeding van vrijwel alle mensen op aarde (en een groot deel van de dieren) afkomstig uit de grassenfamilie. Als het op zetmeel en koolhydraten aankomt, zijn granen onmisbaar.
Graan staat aan de basis van de beschaving. ‘Het was het eerste basisvoedsel dat mensen in grote hoeveelheden konden opslaan. Zo stelde het mensen in staat zich permanent op een plaats te vestigen en steden te stichten’, legt Carolyn Steel, auteur van de boeken Hungry City en recenter Sitopia, via de mail uit. ‘Zonder granen geen steden, en zonder steden geen grote groepen mensen die zich bezighielden met iets anders dan voedsel produceren: beschaving.’
Niet voor niets is de aanvoer van voldoende graan, of dat nu tarwe, rijst, mais, gerst, spelt, sorghum, millet of teff is, essentieel voor regimes. ‘Geef ze brood en spelen’, wil het oude Romeinse gezegde. Maar het staat buiten kijf dat brood belangrijker is dan spelen. Een van de meest recente voorbeelden daarvan is de Arabische lente. Die viel samen met de hoogste graanprijzen in jaren. Hoewel de hoge voedselprijzen verre van de enige aanleiding waren voor de opstanden in de Arabische wereld tussen 2010 en 2012, speelden deze ontegenzeggelijk een rol.
De onverwachte oorlog in Oekraïne maakt pijnlijk duidelijk dat de meesten van ons niet gekwalificeerd zouden zijn als staatsmensen – volgens Socrates tenminste. Want laten we eerlijk zijn: het ‘probleem van tarwe’ stond laag op de agenda tot Rusland op 24 februari de brute invasie van Oekraïne begon. Des te groter was de schok toen het besef indaalde dat zowel Rusland als Oekraïne verantwoordelijk is voor grofweg een derde van de wereldwijde graanexport. Zou de voedselzekerheid in gevaar komen?
Weinig angsten spreken zo tot de verbeelding als die voor een voedseltekort, en dus waarde de afgelopen maand het aloude ‘voedselzek rheidsspook’ door Europa. In de Nederlandse pers verschenen al snel berichten over de broodprijs die ‘mogelijk naar vijf euro’ ging. Ook in de politiek liet het sentiment niet lang op zich wachten: door heel Europa grepen conservatieve politici met een agrarische achterban de oorlog in Oekraïne aan als argument om de op duurzaamheid gerichte landbouwhervormingen voorlopig maar in de koelkast te zetten. En niet zonder succes.
‘Het heeft mij behoorlijk verbaasd hoe kwetsbaar de steun aan de voorgenomen verduurzamingsmaatregelen onder invloed van het voedselzekerheidsargument bleek te zijn’, zegt Jeroen Candel, universitair hoofddocent bestuurskunde aan de Wageningen Universiteit en gespecialiseerd in voedselbeleid, over de telefoon. ‘De coalities zijn hetzelfde gebleven, maar binnen twee, drie weken veranderde het narratief totaal. Ineens ging het nauwelijks meer over klimaat of biodiversiteit. In plaats daarvan werden aangekondigde nieuwe regels voor pesticiden, natuurbescherming en regels voor braakliggend land uitgesteld.’
Onder invloed van het voedselzekerheidsargument maakte de Europese Volkspartij een reusachtige draai. De grootste fractie in het Europees Parlement keerde zich, in ieder geval voorlopig, tegen de implementatie van de Farm to Fork-strategie. In plaats van dat ambitieuze (niet onomstreden) plan om Europa’s landbouw minder belastend voor klimaat en biodiversiteit te maken, moest de realiteit maar eens doordringen: ‘Het is oorlog en de voedselvoorziening is in gevaar.’ En dus was het volgens de vaandeldragers van de gevestigde landbouworde even niet het moment voor gejammer over stikstof en CO2.
‘Dat alarmisme dient overduidelijk economische belangen’, stelt Candel. ‘Bepaalde actoren hebben dankzij de oorlog het momentum te pakken en weten dat goed te gebruiken ook.’ Candel noemt Herbert Dorfmann, die als lid, woordvoerder en rapporteur van de (zeer conservatieve) landbouwcommissie van het Europees Parlement invloedrijk is als het aankomt op Europees landbouwbeleid. Dorfmann heeft recent de mond vol van zorgen over voedselzekerheid. ‘Hij was er als de kippen bij om zijn steun voor de geplande verduurzamingen in te trekken. Veel parlementariërs die niet zo met landbouw bezig zijn, stemmen onder invloed van het huidige sentiment gewoon met de conservatieven mee.’
Het is een cynische constatering dat er nu lippendienst wordt bewezen aan voedselzekerheid, terwijl het enige product waar in Europa eventueel tekorten van zouden kunnen ontstaan diervoeder is. ‘En laat dat nu net een van de grote inefficiënties in het huidige voedselsysteem vertegenwoordigen: in plaats van gewassen te telen voor diervoeder kun je, als het je echt om voedselzekerheid te doen is, veel beter minder vlees gaan eten. In plaats van voertarwe voor diervoeder kun je dan baktarwe voor broden gaan telen’, zegt Candel. ‘Bovendien: minder vlees eten, dat is nu net een van de belangrijkste doelen van de Farm to Fork-strategie. Het voedselsysteem is wereldwijd verantwoordelijk voor ongeveer een derde van de uitstoot van broeikasgassen. De grote bedreigingen van de voedselzekerheid in Europa zijn klimaatverandering en het verlies van biodiversiteit. En zeker niet het tekort aan graan.’
Jeroen Candel en veel van zijn collega’s spendeerden een groot deel van de laatste maand om waar het maar kan mensen gerust te stellen. De voedselzekerheid is, zeker in Europa, niet in gevaar. Bovendien is het nog helemaal niet gezegd dat de productie uit Rusland en Oekraïne verloren is. Misschien valt het mee en vinden substantiële delen van de oogst alsnog hun weg naar de wereldmarkt.
En zelfs als de oogst toch helemaal verloren gaat, dan mist de wereld niet ineens een derde van de graanproductie, zoals De Telegraaf en vele andere media met angstaanjagende bezorgdheid stelden. Het gaat namelijk niet om productie maar om export. Heel veel landen produceren onnoemelijke hoeveelheden tarwe die de bevolking vervolgens binnenlands consumeert.
Rusland en Oekraïne zijn wel echte exporteurs. Samen zijn ze verantwoordelijk voor ongeveer een derde van de wereldwijde export, zeven miljoen ton. Dat klinkt als erg veel en dat is het ook, maar het wordt toch in een ander perspectief geplaatst als je ziet hoeveel de wereldproductie bedraagt. In 2021 produceerde de wereld 778 miljoen ton tarwe. De zeven miljoen ton uit Rusland en Oekraïne komen dus op minder dan één procent van het totaal.
Wil de wereld het doen zonder Russisch en Oekraïens tarwe, dan moet er dus op andere plaatsen minder dan één procent worden bijgeplant. Toch is dat niet makkelijk, want het gaat in absolute zin om enorme hoeveelheden. Zeker op korte termijn ligt er een onmiskenbaar groot gat: het probleem van graan is dat er een continue aanvoer nodig is en tot eind juli, begin augustus mist daarin wel degelijk een groot deel (tussen de 14 en 25 procent van het marktaanbod). Maar de graanvoorziening weer op peil brengen is wel degelijk haalbaar en bovendien zijn boeren wereldwijd er, onder invloed van de hogere prijzen, al mee begonnen.
Ten behoeve van de bodemkwaliteit telen akkerbouwers sowieso met regelmaat graangewassen. Omdat granen een fundamenteel ander soort planten zijn, kunnen ziekten en plagen die voorkomen in andere gewassen in granen niet goed gedijen, en vice versa. Door af en toe granen te telen, schonen akkerbouwers hun bodems als het ware op.
Er is nog een reden waarom graansoorten goed zijn voor de bodem: ze wortelen diep en breed. Aangezien die flinke wortel ook na de oogst van de plant in de bodem blijft zitten, langzaam verteert en er een onderdeel van wordt, voegen granen organische stof toe aan de bodem. Die organische stof is weer voedsel voor bodemleven en draagt sterk bij aan een vruchtbare bodem waarop volgende teelten goed kunnen groeien.
Op de uitgestrekte vlaktes rond de Zwarte Zee groeit al duizenden jaren veel gras. Het is de reden dat de gebieden die nu onder andere de bulk aan tarwe produceren zo enorm vruchtbaar zijn. In de loop van de millennia hebben de uitgebreide wortelstelsels van al dat gras, en later, toen de mensen kwamen, al die granen, de lössbodem verrijkt met hoge concentraties organische stof. De ontstane bodem wordt chernozem genoemd en is zowel fysisch (qua structuur) als chemisch (qua voedingsstoffen) als ook biologisch (rijk aan leven) zeer productief.
Onder invloed van de hogere prijzen is ook in Nederland het telen van tarwe en andere granen, vooral zomergerst, aantrekkelijker geworden. Over het algemeen proberen Nederlandse boeren de teelt van granen tot een minimum te beperken omdat andere akkerbouwgewassen, zoals aardappelen en uien, meer opleveren. De afgelopen maand is het enthousiasme voor graangewassen onder invloed van de prijs wel toegenomen. ‘Er is geen korrel zaaizaad zomertarwe meer verkrijgbaar’, bevestigt Hindrik-Jan Boven van Wiersum Plantbreeding. Wiersum is de enige veredelaar in Nederland die specialiseert in granen. ‘Hoeveel het precies gaat zijn, weten we pas als de cbs-cijfers er later dit jaar zijn. Maar op basis van verkopen weet ik zeker dat het areaal zomertarwe flink gaat toenemen.’
Het effect van dat grotere areaal moet alleen niet worden overschat: de flexibiliteit van boeren is nu eenmaal beperkt. De bouwplannen liggen er al en je kunt niet zomaar alles over een andere boeg gaan gooien. Bovendien, al zou dat kunnen, dan nog is de oppervlakte simpelweg beperkt. Zelfs als we al het akkerland in Nederland onder de tarwe zouden zetten, dan staat dat tot geen verhouding tot de oppervlakten die in Rusland en Oekraïne mogelijk wegvallen.
Daarbij komt dat het grootste deel van de Nederlandse graanproductie opgaat aan veevoer. Dat komt mede door het vochtige klimaat in Nederland. De opbrengsten zijn daardoor enorm hoog, ze behoren tot de top van de wereld, maar de kwaliteit van die graankorrels is minder geschikt voor het bakken van brood. Daarvoor moet je een harde, droge, glutenrijke (dat wil zeggen: eiwitrijke) korrel hebben en daarvoor hebben de meeste tarwerassen veel zonuren nodig. Toch moet het volgens de Nederlandse graansector mogelijk zijn om naar Nederlandse zelfvoorziening in baktarwe toe te werken. Eind maart kwamen vertegenwoordigers uit die sector in het bijzijn van landbouwminister Henk Staghouwer tot de ‘Intentie van Nijkerk’. Strekking: als alle schakels in de keten – veredelaars, agrariërs, molenaars en bakkers – zich inzetten, kan het brood van de Nederlandse bakkers in de toekomst standaard van eigen bodem komen.
Tijdens de bijeenkomst in Nijkerk was iedereen ervan doordrongen dat Nederlandse tarwe niet zomaar de Duitse hoog-eiwittarwe zal gaan vervangen. Maar er is een toename zichtbaar: vorig jaar was de Nederlandse opbrengst zo’n 95.000 ton en Bauke Wierda, sourcing manager bij molenaar en meelproductenfabrikant Royal Koopmans, verwacht dit jaar ruim over de honderdduizend ton te gaan. Veredelaar Hindrik-Jan Boven bevestigt de tendens: ‘Je ziet nu al dat zo’n zeventig procent van het areaal wintertarwe dat afgelopen herfst in Nederland is gezaaid potentieel als baktarwe geschikt is. Boeren kunnen zo op twee paarden wedden: als het weer uitzonderlijk goed is, kun je je oogst als baktarwe verkopen. Zo niet, dan is het altijd nog geschikt als voertarwe.’
Ernstige, acute problemen doen zich voor in landen die voor hun graanvoorziening afhankelijk zijn van import uit het Zwarte-Zeegebied. Het bekende voorbeeld is Egypte, dat de grootste graanimporteur ter wereld is en waarvan niet minder dan 85 procent uit Rusland en Oekraïne komt. Ook andere landen in het Midden-Oosten en Noord- en Oost-Afrika kijken gespannen naar de ontwikkelingen. Hoezeer deze landen getroffen gaan worden, hangt vooral af van de mate waarin de wereldmarkten de rust kunnen bewaren, en van de internationale solidariteit.
Onrust op de markt en protectionisme zijn sterk aan elkaar gekoppeld. De laatste voedselprijzencrisis, die van 2008 tot 2012, kwam tot stand door een combinatie van factoren. Droogte in Australië, tegenvallende oogsten in Oekraïne en een toenemende vraag naar biobrandstoffen deden de graanprijzen wereldwijd omhoog schieten. In reactie daarop legden andere grote productielanden, niet in de minste plaats Rusland, hun export aan banden om de eigen bevolking eerst te voeden. Dat dreef de prijzen verder op.
Het toont de kwetsbaarheid van het vrije handelssysteem. In tijden van plotselinge prijsstijgingen kan het zelfs lucratief zijn om schepen met graan nog maar even in de haven te laten liggen, terwijl elders de voedseltekorten oplopen. Landen die netto importeur zijn van hun belangrijkste voedselgewassen kunnen dan snel in ernstige problemen raken.
De graancrisis raakt zo vooral de allerarmsten in de wereld, stelt Martin van Ittersum, hoogleraar plantaardige productiesystemen aan de Wageningen Universiteit. ‘Je ziet nu het effect van vier miljoen vluchtelingen uit Oekraïne. Maar stel je eens een grote hongersnood in Afrika voor. Het is in ieders belang om die situatie te voorkomen en de huidige crisis laat duidelijk zien waar de pijn zit.’
Van Ittersum leidt het Global Yield Gap Atlas Project. Daarin wordt wereldwijd per gebied in kaart gebracht wat de huidige opbrengsten van de landbouw per hectare zijn en hoeveel die theoretisch nog omhoog kunnen. Het verschil tussen die twee waarden heet in vaktermen de yield gap, de opbrengstkloof. In veel gebieden die nu voor hun belangrijkste voedselgewassen afhankelijk zijn van import, kan de binnenlandse productie nog flink verbeteren.
Van Ittersum pleit daarom voor het versterken van de landbouw in landen die nu netto importeur zijn van granen. ‘Vooral waar de bevolking de komende decennia nog gaat groeien, zoals in grote delen van Afrika. Dat is een behoorlijk zorgelijke situatie. De oplossing ligt wel voor de hand: de opbrengsten op het bestaande areaal moeten sterk verbeteren. Gelukkig kan dat in de meeste van die kwetsbare gebieden ook wel. Mijn schatting is dat we mondiaal de helft halen van wat potentieel zonder irrigatie zou kunnen. Dus daar ligt echt nog een behoorlijk gat, al moet ik erbij zeggen dat een belangrijk deel van dat gat in Oost-Europa en Rusland ligt. Dus daar hoeven we voorlopig niet veel van te verwachten.’
Andere grote graan producerende landen waar volgens Martin van Ittersum nog verbetering mogelijk is, zijn Australië, India, Oost-Afrika en zelfs de Verenigde Staten. ‘Het zijn gebieden waar irrigatie vaak niet mogelijk of te kostbaar is en waar de regenval fluctueert. Als boer weet je dan niet goed hoe je moet bemesten, want je weet niet wanneer het gewas hard groeit en dus extra voedsel nodig heeft. Maar kunstmest is duur en dus zullen boeren tarwe niet op het scherp van de snede bemesten, zeker de minder kapitaalkrachtigen onder hen.’
Ook de toevoer van kunstmest is overigens problematisch geworden door de oorlog in Oekraïne. Kalium, een van de hoofdbestanddelen in kunstmest, wordt in belangrijke mate in Belarus gewonnen, maar dat land en Rusland hebben de export voorlopig opgeschort. De productie van gebonden stikstof, een andere zeer belangrijke component in kunstmest, kan dan weer overal plaatsvinden, maar is enorm energie-afhankelijk en door de oorlog zijn de kosten ervan zo sterk omhoog gegaan dat het wel degelijk een effect heeft.
‘Kunstmest is onontbeerlijk om op de plaatsen waar het echt telt de opbrengstkloof te sluiten’, benadrukt Van Ittersum. ‘In Europa zouden we er op sommige plekken goed aan doen een beetje te extensiveren, maar in voedselonzeker Afrika is het keihard nodig.’
Rusland kan de afhankelijkheid van graan zonder meer tegen landen gebruiken, stelt Van Ittersum. ‘Helaas heeft de wereld het een beetje afgeleerd om adequate voorraden op te bouwen van dit soort essentiële producten. Als je kijkt naar wat er als voorraad is, dan houden we het daar niet lang mee vol. Eigenlijk is dit een rol die de Verenigde Naties zouden moeten spelen. Strategische graanvoorraden die bij calamiteiten zoals misoogsten of oorlog het eerste leed kunnen verzachten en de prijzen kunnen dempen. Het lijkt mij in ieders belang dat daar iets mee gedaan wordt, en dat gaat met granen makkelijker dan met natte producten die zich veel minder goed laten bewaren.’
Het vrijhandelsperspectief is op dit moment de kern van het voedselzekerheidsprobleem, beaamt Jeroen Candel, ook voor de vele duizenden Europeanen die volgens hem onvoldoende of kwalitatief onvoldoende voedsel eten simpelweg omdat ze te weinig geld hebben. ‘Voedsel wordt nu nog wereldwijd als commodity gezien, een verhandelbaar gebruiksgoed. Maar we zouden het moeten zien als mensenrecht, of als gemeengoed. De meeste landen hebben in de jaren vijftig en zestig één of meer VN-convenanten gesloten waarin het mensenrecht op voedsel expliciet genoemd wordt. De EU heeft daar verder niets mee gedaan. En ook in Nederland is voedselhulp aan armen nog volledig geprivatiseerd, denk bijvoorbeeld aan de Voedselbank.’
In plaats van zich druk te maken over een non-issue als voedselzekerheid in Europa, een probleem dat alleen bestaat vanwege de onwil de sociale ongelijkheid die eraan ten grondslag ligt aan te pakken, zouden Nederland en Europa veel meer moeten doen om de landbouw in voedselonzekere landen te versterken.