
Het is moeilijk om geen zwak te hebben voor Dave Grohl. Na zijn leven als drummer in de invloedrijkste band van de jaren negentig, Nirvana dus, begon hij een nieuw leven als zanger en gitarist van een band die al een tijd met Pearl Jam (uit diezelfde jaren) de grootste alternatieve rockband ter wereld is, Foo Fighters. Daarnaast heeft hij talloze albums van andere bands vol gedrumd als die even zonder drummer zaten, is hij ambassadeur van muziek van onterecht vergeten oude helden, of onterecht onontdekte nieuwe.
Op het podium is hij al even innemend en zeer energiek. Of, eerlijk gezegd: doodvermoeiend energiek. Grohl is als frontman alles geworden wat Kurt Cobain nooit wilde zijn: de entertainer, die elk refrein door het publiek wil laten zingen, die de handjes in de lucht wil zien, en die elk moment dat hij geen tekst zingt, opvult door ‘Yeah’ te roepen. Of, op zijn Grohls: ‘Yeaaaaah’. Alsof iemand een nlp-coach voor een band heeft gezet.
Hij heeft met die band geweldige singles gemaakt, die iedereen kent, zelfs al denk je van niet. ‘Everlong’, ‘Best of You’, ‘The Pretender’, ‘All My Life’, ‘Learn to Fly’, ‘My Hero’: stuk voor stuk rocknummers die alles en iedereen zullen overleven, zelfs het genre zelf. Die singles stonden wel verspreid over weinig geweldige platen. Er zijn uitzonderingen (One By One uit 2002), maar de meeste albums van de Foo Fighters bevatten een paar zeer pakkende nummers, en verder een paar heel goede ideeën uitgesmeerd over alle andere nummers.
Het nieuwe Foo Fighters-album werd aangekondigd met drie singles, waarvan er twee ijzersterk waren. ‘No Son of Mine’, een ziedende rampestamper met duidelijke invloeden van een van de beste rockbands waarin Grohl ook nog een tijd heeft gedrumd (Queens of the Stone Age) en met zowaar een tekst waarin Grohl naast iets te rijmen ook iets te melden heeft. En ‘Waiting on a War’, dat begint als een weinig opvallend midtempo nummer op een wat fletse gitaar, maar na een tijd versnelt, verhardt en eindigt als een drieste rocker op steroïden.
Dat beloofde nogal wat voor het album, maar ook het compacte Medicine at Midnight is een grabbelton vol ideeën die het van de singles moet hebben. Het blijft opvallend voor een man die zelf zo’n goede smaak heeft en die nota bene punklegende Pat Smear aan zijn zijde vindt, die al zijn invloeden, van jarentachtigrock tot stoner tot metal, in zijn muziek stopt, maar ze nooit door lijkt te trekken. En die dus een plaat maakt die volstrekt niet funkt wanneer er funk in doorklinkt (het titelnummer), waar een hele berg na-na-na’s het propvolle openingsnummer nog steeds niet echt laat swingen, die knipoogt naar Jimi Hendrix (‘Refuse me while I kiss the sky’) maar waar de gitaren nooit vies mogen klinken, waar de zanger zo vaak krijst zonder ooit rauw te klinken. Als hij straks voor volle stadions en festivalweiden staat, lost hij het vast allemaal op, door heel veel ‘Yeaaaah’ te schreeuwen.
Foo Fighters, Medicine at Midnight