Al die mooie handschriften overziend, kun je het alleen maar betreuren dat ooit de schrijfmachine is uitgevonden. Nog een geluk dat het lang duurde voordat die dingen algemeen gebruikt werden. Volgens Willem Frederik Hermans, in zijn essay De schrijfmachine mijmert gekkepraat (1989), is de «gewone» schrijfmachine helemaal niet zo’n spectaculaire nieuwigheid geweest. Het apparaat had al veel eerder uitgevonden kunnen worden, en de werking ervan was voor de tijdgenoten ook lang niet zo verbazingwekkend als de vliegmachine of de auto. Men zag er aanvankelijk zelfs het nut niet van in. Maar toen het apparaat met de introductie van de eerste Remington in 1874 toch wat algemener werd, veranderde dat. De introductie van de typemachine heeft bijvoorbeeld een emanciperende werking gehad op vrouwen, die nu in kantoorfuncties terecht konden. In 1893 waren in de Verenigde Staten al zestigduizend meisjes werkzaam als typiste. In het boekje De historische ontwikkeling van de schrijfmachine (1978) zien we een foto van Tolstoj die een typemachine had aangeschaft. Hij zit ernaast en dicteert zijn dochter, die het apparaat bedient. Ook Mark Twain had een schrijfmachine, Jules Verne had er een die geheimschrift produceerde, en in een Sherlock Holmes-verhaal van Conan Doyle uit 1892 wordt een mysterie opgelost door de gebruikte typemachine te identificeren. In Nederland kwamen de eerste Remingtons in 1883 op de markt.
Hoezeer het apparaat na verloop van tijd ingeburgerd raakte, blijkt uit een opmerkelijk boek dat in 1939 in Nederlandse vertaling verscheen. De grafologie van de schrijfmachine heet het en de auteur is Alfred Kring. «Het eerste handboek van wetten, voor de geldige karakteruitleg van het tik-product», luidt de wat ongelukkig geformuleerde flaptekst. Wat het boek biedt, is een grondige uiteenzetting van alle eigenaardigheden in getypte tekst, die terug te voeren zijn op iemands persoonlijkheid. Het gaat er dus niet om de eigenaardigheden van verschillende schrijfmachines te herkennen, maar om het gebruik ervan door afzonderlijke personen. Zo zal ieder mens een andere pagina-indeling kiezen, een harde of zachte manier van aanslaan hebben, veel of weinig leestekens gebruiken, enzovoort. De redenering van Alfred Kring is dat het niet zo veel uitmaakt of een mens een pen of een schrijfmachine gebruikt, beide zijn «apparaten», en als verlengstuk van de arm te beschouwen. Hij wijst erop dat niet toevallig het woord «karakters» ook voor letters wordt gebruikt.
Dat grafologie van de schrijfmachine – in dit boek verwetenschappelijkt tot «Daktylo-grafologie» – geen onzin is, probeert Kring met voorbeelden aan te tonen. Hij onderscheidt met een loep getypte letters van elkaar, in dikte en zwaarte. In een bijlage zijn veel proeven van getypte tekst opgenomen, typoscripten dus, geplukt uit de dagelijkse praktijk. Met die voorbeelden laat Kring zien hoezeer mensen verschillen in de manier waarop ze zinnen aan het eind van de regel afbreken. Het verkorten van aanspreekvormen (mevr. in plaats van mevrouw in de aanhef) duidt op een vluchtig karakter, mogelijk zelfs op minachting. Toevoegingen tussen de regels in handschrift duiden op trouwhartigheid. Maar te veel opsmuk wijst op geestelijke armoede en ijdelheid. En wie stelselmatig spaties weglaat na een leesteken is niet alleen slordig maar ook gemakzuchtig, ja mogelijk crimineel. Zo presenteert Alfred Kring een casus van een persoon aan wiens «tikschrift» men al zou kunnen zien dat hij plagiaat heeft gepleegd, «letterdiefstal». Ook mannen of vrouwen, jongeren of ouderen onderscheiden zich in hun schrijfmachinehand, aldus Alfred Kring.
Het boek kreeg een serieuze bespreking in Het Vaderland. Het was ook bij een gerespecteerde Nederlandse uitgeverij verschenen. Uitgeverij C.A. Mees werd gerund door Mea Verwey, de dochter van Albert Verwey, en deze firma gaf ook het bekende kunsttijdschrift Wendingen uit. Het archief van C.A. Mees is toevallig bewaard gebleven, en werpt nieuw licht op dit boek. Uit de correspondentie met de auteur blijkt dat Kring een naar Zwitserland uitgeweken Duitse emigrant was, zijn werk was in meer talen vertaald. Voor de Nederlandse editie droeg Mea Verwey Nederlands illustratiemateriaal aan: «tikschrift» van Nederlandse auteurs en zakenpartners van de uitgeverij. Er staan geen namen bij, maar dankzij het archief weten we nu dat het om materiaal gaat van onder anderen Albert Verwey en architect Th. Wijdeveld. Het materiaal van professor Rümke, een vooraanstaand psychiater, moest op zijn eigen verzoek toch maar buiten beschouwing blijven. Hij zag de bui al hangen. De analyse van het schrijfmachineschrift van Albert Verwey luidde dat het deze scribent aan energie ontbrak. Daar zat in elk geval een kern van waarheid in: Verwey was in 1937 overleden. Hij moest overigens niet veel van schrijfmachines hebben. Aan het begin van de eeuw had hij tijdelijk de schrijfmachine van een vriend in huis, maar het werken erop beviel hem niet, en hij zou tot zijn dood zweren bij de pen, aldus zijn dochter.
De wonderlijke analyses van Alfred Kring hebben niet tot een nieuw vakgebied geleid. Handschriftelijke grafologie wordt al geruime tijd niet meer serieus genomen, laat staan die van de schrijfmachine. Het was aardig gevonden van Kring, maar het zijn natuurlijk niet slechts de schrijfmachines die gekkenpraat verkondigen.
* Lisa Kuitert is hoogleraar boekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam