Onlangs publiceerde ex-IMF-hoofdeconoom Raghuram Rajan The Third Pillar. Naast de pilaren van staat en markt is er de gemeenschap – in waterschappen en provincies bijvoorbeeld. Herwaardering van gemeenschap en volk hangt al een tijd in de lucht, en niet alleen ter rechterzijde. Ik denk aan David Van Reybroucks ‘pleidooi voor het populisme’ uit 2008 en Chantal Mouffe met haar ‘goede populisme’.

Maar populisme verdraagt zich slecht met democratie en gemeenschapszin. Demos en populus betekenen beide volk, maar het Grieks waar we ‘democratie’ aan danken is de bakermat van een bestuursvorm waarin het volk regeert. In het Latijnse taalgebied waaruit ‘populisme’ stamt werd besturen uiteindelijk een kwestie van brood en spelen. Je kunt van het volk een isme maken, of je kunt het volk – hoogopgeleiden, laagopgeleiden, jongeren, ouderen, migranten, autochtonen – betrekken bij het bestuur. Hoe geef je ze, decentraal en in de gemeenschap, de vaardigheden en structuren om dat te doen? Daar gaat democratie over, en daar laten populisten het afweten.

Zo bezien is er veel populisme en weinig democratie – ook in de democratie. Wilders, Baudet, Kuzu, Trump, Bolsonaro, Le Pen, Orbán, Babis, Duda en Salvini spreken opzichtig namens het volk maar bouwen geen grassroots bestuursvormen. De zelfverklaarde beschermers van de democratie evenmin. Macron is misschien de uitzondering. Hij organiseerde een maatschappelijk debat voor de gele hesjes, die dat zelf blijkbaar niet konden. Maar een debat is geen bestuurlijke vernieuwing en Macron handelde slechts reactief.

Voor echt progressieve leiders moet je decennia terug

In dat gat tussen populisme en decentrale democratie willen Van Reybrouck, Mouffe en Rajan iets bieden. Rajans analyse is helaas flinterdun. Net als Macron ziet hij sociale cohesie vooral als oplossing voor economische problemen. Dat staat nog ver af van het organiseren van echte inspraak en emancipatie. Rajan lijkt ook, heel merkwaardig, volkomen onwetend omtrent de Progressive Era (1890-1920) in de VS, waarin precies dát gebeurde. De progressieve golf volgde op de Gilded Age van globalisering en onstuimige economische groei. Daarin bepaalden megabedrijven en bankiers de koers en nam de ongelijkheid enorm toe – net als in onze jaren 1990 en 2000. De progressieven zagen de noodzaak tot verandering in ongelijkheid, financiële macht, democratie, onderwijs, jeugd, voedselproductie, milieu en gezondheid – net als nu. Journaliste Ida Tarbell legde bloot hoe Rockefellers Standard Oil concurrenten intimideerde en de olieprijs opdreef. Standard Oil werd in 1911 op last van de rechter opgebroken in 34 bedrijven. Julia Lathrop stond aan de wieg van het Children’s Bureau voor kinderbescherming. Ben Lindsey hervormde het jeugdrecht. Carrie Chapman Catt leidde een beweging die in 1920 vrouwenkiesrecht afdwong. Wetenschapper George Washington Carver kwam met landbouwinnovaties voor kleine katoenboeren. Upton Sinclair ontmaskerde in The Jungle (1906) de smerige praktijken in de vleesverwerkende industrie. De Pure Food and Drug Act in 1906 werd een mijlpaal in voedselveiligheid. Progressieve leiders waren man, vrouw, wit en zwart. Lokale clubs en massabewegingen stonden aan de wieg van veel van deze veranderingen. Dit was decentrale democratie in actie. Maar wel lang geleden.

Hoe ver terug moeten we in de Nederlandse geschiedenis voor echt progressieve leiders? Ik denk aan iemand als Pieter Jelles Troelstra, die de SDAP op de kaart zette en voor vrouwenkiesrecht vocht. Iemand als Hans van Mierlo die D’66 stichtte om het bestel radicaal te vernieuwen. Iemand als Wibaut, Drees, Den Uyl of Schaeffer. Die was zo volks dat prins Bernhard bij een diner aan Den Uyl vroeg of hij ‘die kerel er niet uit kon laten smijten’. Kijk, als een Bernhard zoiets wil, ben je goed bezig. Dat roept Asscher niet op, en Marijnissen ook niet. Ook op wereldschaal kun je zo tien populistische politici bedenken, maar voor progressieve leiders moet je decennia terug in de tijd, uitgezonderd Bernie Sanders.

Er is dus werk aan de winkel. Terug naar toen kan nooit, vernieuwing kan wel. Er is veel vraag naar grassroots democratie. Bij elke ruk naar rechts – in Hongarije, Roemenië, Slowakije, Polen, Groot-Brittannië en de VS – zijn er massale protestdemonstraties. Heel veel mensen willen geen Brexit, geen Orbán, geen muur en geen corruptie. Heel veel burgers vinden dat belangrijk genoeg om er hun huis voor uit te komen. Het wachten is op leiders die dat opmerken en in politieke macht kunnen omzetten. Dat begint lokaal, en misschien begint het op 20 maart.