De vraag die nu velen in de ban schijnt te houden is nogal oubollig: is dit nog wel kunst? Is het geen pornografie, reclame, een journalistiek soort cultuurpessimisme wellicht? Hoe dan ook, het is evident dat de getoonde kunst de maatstaven ondermijnt waarmee kunst als kunst beoordeeld kon worden, en dus een kritisch oordeel ontloopt. Wie dat niet inziet, vervalt in dezelfde fout als degenen die Marcus Harveys schilderij van kindermoordenares Myra Hyndey bekladden: ze worden het decor waartegen het mediasucces van de kunstenaars des te feller schittert. Het is het ergste wat een criticus kan overkomen.
Epater le bourgeois. Dit mechanisme van het creëren van kleinburgerlijke verontwaardiging ter bevestiging van de eigen superioriteit is uiteraard minstens zo oud als deze eeuw. Er is niets opmerkelijks aan, hoogstens dat het mechanisme ook na decennia van ready-mades en fecaliën in het museum nog altijd werkt. Duchamp, Manzoni, Warhol en Koons, hoe is het mogelijk dat hun gebaren nog altijd nieuwe generaties tot voorbeeld strekken? Anarchisme en heiligschennis zijn tot een eerbiedwaardige traditie uitgegroeid.
Het vermogen te choqueren moet wel permanent geoefend worden. Elk land heeft van zulke herhalingsoefeningen zijn voorbeelden. In Nederland was er onlangs nog de ophef over Andres Serrano, die bizarre seks en gewelddadige dood het museum binnenbracht. Nu is er in het Boijmans Van Beuningen een oeuvreoverzicht van Joep van Lieshout te zien. Van polyester tapkasten tot wurgseksbedden, van mobil homes tot dildo’s, hoe dan ook een veelzijdige man.
Ook over Van Lieshout is de kritiek dubbelzinnig. Eigenlijk maakt dit oeuvre vooral duidelijk dat een benadering vanuit de kunstkritiek ontoereikend is. Ander proza is benodigd: doe-het-zelversjargon, lustbevorderende lectuur, reisfolders, sportverslaggeving. Want Joep profileert zich allesbehalve als een tere ziel. Hij propageert niet het gesublimeerde, maar het werkelijke heldendom: hij is dan smid, timmerman of slager, of autocoureur, casanova. Zijn fallussymbool is de platte sleutel, zoals te zien op een mooi portret van Vincent Mentzel.
Van Lieshout werkt dus in de grensgebieden van de kunst en dat levert veel gespreksstof op. Een uitspraak als ‘of ik kunst maak interesseert me niet. Ik ben kunstenaar, dus wat ik maak is kunst’, heeft een vergaande journalistieke resonantie. Kennelijk is de debunking van het kunstbegrip nog altijd niet verstrekkend genoeg. Want na vijftien jaar werken is Van Lieshout nog steeds te herkennen als Van Lieshout. Meer dan ooit zelfs. De stijl van de man is niet van het netvlies af te branden, zijn polyester meubelstukken blijven aan de vingertoppen tintelen. En het ligt echt niet aan mijn selectieve perceptie: Van Lieshouts atelier maakt alles in de Van Lieshout stijl. Zijn werk is meteen zijn logo. Hoe grensoverschrijdend ook zijn activiteiten, het resultaat draagt altijd bij aan zijn corporate identity. De marketing van zijn veelzijdigheid is uiteindelijk bedoeld om de herkenbaarheid te vergroten.
Van Lieshout maakt zich volgens eigen zeggen niet meer druk om de vraag of zijn beelden nu kunst of kunstnijverheid betreffen.
Dat lijkt me heel verstandig. Hij moet gemerkt hebben dat de kunstwereld zelf wel voor het onderscheid zorgt.
Rubriek
Grenswerk
De tentoonstelling Sensation, te zien in de Royal Academy in Londen, is het nieuwste staaltje van mediaspel van verzamelaar en reclametycoon Charles Saatchi. Binnen de kortste keren is de hele kunstwereld in rep en roer, zijn nieuwe reputaties gevestigd, blijkt Londen toch echt het brandpunt van de beeldende kunst en schrijven critici hun eventuele weerzin van zich af met iets te uitbundige apologieën. Niemand die het in zijn hoofd haalt kritiek te leveren op een manifestatie die zoveel wrevel onder het klootjesvolk heeft losgemaakt dat eventuele bedenkingen onmiddellijk daarmee vereenzelvigd zouden worden.
www.groene.nl/1997/40