
Het zijn niet de rabiate ‘klimaatontkenners’ die het grootste gevaar vormen voor onze planeet, maar de redelijke mensen die de feiten erkennen zonder daarvan de implicaties onder ogen te zien. Dat stelt Naomi Klein in haar boek This Changes Everything, waarin de Canadese onderzoekster en activiste zich buigt over een van de meest prangende kwesties van onze tijd. Wie de alarmerende rapporten van klimaatwetenschappers serieus neemt, betoogt Klein, kan niet anders dan concluderen dat een radicale koerswijziging onze enige hoop is. Klimaatverandering is een dreiging van dusdanige proporties dat het een gevaarlijke illusie is te denken dat oppervlakkige gelegenheidsmaatregelen zouden volstaan.
Toch is dat de houding die het overgrote deel van de mensheid aanneemt. Een paar marginale uitzonderingen daargelaten vragen politici zich nooit hardop af of een economie die almaar moet groeien op den duur wel houdbaar is. Op de klimaattop in Parijs eind dit jaar zullen regeringsleiders niet beraadslagen over een andere inrichting van ons economische bestel, maar pragmatisch onderhandelen over CO2-reducties. Wanneer de economie in het slop dreigt te raken, komen economen en politici van links tot rechts met plannen die de economische groei weer moeten doen aantrekken. Het idee van groei als alfa en omega van de economie wordt zelden ter discussie gesteld.
Volgens milieuactivisten als Klein is het tijd dat we de echte inconvienient truth onder ogen zien: we kunnen niet op dezelfde weg verder gaan als we een ecologische catastrofe willen voorkomen. Het is een strijd van Climate vs. Capitalism, zoals de ondertitel van haar boek onomwonden stelt. Afgelopen zomer kreeg de Canadese schrijfster bijval van niemand minder dan de paus: in zijn encycliek Laudato Si’ (‘Geprezen zijt Gij’) onderschrijft hij de centrale stelling van Klein: kapitalisme en een gezonde planeet gaan niet samen. Om klimaatverandering tegen te gaan moet ons hele systeem op de schop. Ons losgeslagen consumentisme en ons kritiekloze geloof in technologische oplossingen, zo betoogde de geestelijk leider, staan in de weg van een leefbare aarde.
Hoewel de paus noch Klein zichzelf er expliciet mee identificeert, sluiten ze met hun uitspraken aan bij een stroming die haar wortels vindt in de jaren zeventig, maar vrijwel altijd in de marges heeft moeten opereren: degrowth economics. De kernthese is eenvoudig: duurzame groei is een contradictio in terminis.
Aanbeland in 2015, nu de gevolgen van klimaatverandering zichtbaarder worden en de omvang van het probleem steeds meer mensen begint te dagen, probeert de degrowth-beweging opnieuw een van de heiligste huisjes van de economische wetenschap omver te werpen: we moeten niet alleen af van het idee van economische groei, maar we zullen – zeker in rijke westerse landen – stappen terug moeten doen. Dat betekent minder consumeren, minder reizen en minder werken.
In plaats van de beperkingen van een degrowth-maatschappij te benadrukken, schetsen de pleitbezorgers juist een utopisch toekomstbeeld. Het loskomen van het gouden kalf van economische groei maakt de weg vrij voor een harmonieuze en rechtvaardige samenleving, met minder ongelijkheid en meer democratie. Zo’n rooskleurig vergezicht klinkt aanlokkelijk, maar is een iets grotere dosis realisme niet geboden nu steeds meer klimaatwetenschappers waarschuwen dat het vijf voor twaalf is?
Het is in het werk van een Roemeense wiskundige en econoom dat de term ‘degrowth’ voor het eerst opduikt. In 1971 publiceerde Nicholas Georgescu-Roegen het boek The Entropy Law and Economic Process, waarin hij de tweede wet van de thermodynamica toepaste op de economische wetenschap. Zijn conclusie, in simpele bewoordingen: natuurlijke hulpbronnen die worden ingezet in een economisch proces gaan onomkeerbaar verloren. Ergo: onbegrensde economische groei op een eindige planeet is uitgesloten. Deze basale gedachte is de reden dat Georgescu-Roegen wordt aangewezen als de intellectuele wegbereider voor de ecologische economie. Hij gaf ecologische economen het wapen in handen waarmee ze ten strijde konden trekken tegen hun dominante neoklassieke collega’s.
Een jaar na het verschijnen van Georgescu-Roegens magnum opus werd zijn centrale inzicht flink kracht bij gezet door de Club van Rome. In haar meest fameuze rapport stelde de groep wetenschappers in niet mis te verstane bewoordingen dat er grenzen zijn aan de groei. Het boekje, waarin Dennis Meadows en zijn team met een geavanceerd computermodel voorrekenden dat de natuurlijke hulpbronnen in rap tempo uitgeput zouden raken, werd een bestseller. Toen in 1973 de oliecrisis uitbrak – een gevolg van de Israëlische overwinning in de Jom Kippoer-oorlog – werd dat gezien als de voorbode van het doemscenario dat door de Club van Rome was voorspeld.
‘Het hele idee van limits to growth verdween in de jaren tachtig en negentig’, constateert politiek ecoloog Bram Buscher tot zijn spijt. Na de aanvankelijke hype kwamen de ‘doemdenkers’ van de Club van Rome al gauw in het verdomhoekje terecht, toen bleek dat hun prognoses het effect van technologische innovatie hadden onderschat. Buscher, hoofd van de vakgroep sociology of development and change aan Wageningen University, koestert sympathie voor het degrowth-project: ‘Economische groei is op een bepaalde manier heilig verklaard. Zeker dankzij de neoliberale revolutie, waardoor het marktdenken en het idee van groei zo dominant zijn geworden dat de meeste mensen het niet eens meer kunnen zien als mogelijkheden waar je buiten kunt denken. Dat is het gevaar van iedere ideologie.’
Meer dan een zuiver economische discipline is degrowth een sociale beweging. In plaats van de economische wetenschap met harde cijfers te lijf te gaan, voert ze een politiek-ideologische strijd. Een waarlijk duurzame samenleving vergt niets minder dan een grondige sociale transformatie. ‘Juist daarom is het degrowth-denken zo belangrijk’, meent Buscher. ‘Het is een van de weinige bewegingen die het hart raken van wat er mis is met het neoliberalisme en het huidige marktdenken. Economische groei is de sine qua non van het neoliberale kapitalisme. Als je dat in twijfel trekt, opent dat de deur om bredere sociale vraagstukken aan de kaak te stellen.’
In het huidige degrowth-gedachtegoed komen de denklijnen van verschillende, veelal postmarxistische filosofen samen. Het bouwt voort op de ecologische kapitalismekritiek van de Oostenrijks-Franse denker André Gorz en omarmt het idee van een democratisch netwerk van kleinschalige communes van de Amerikaanse ecolibertariër Murray Bookchin. Nu het huidige model ons aan de rand van de afgrond heeft gebracht, worden de theorieën van deze denkers afgestoft en opgepoetst om een radicaal alternatief te formuleren.
Een van de voornaamste hedendaagse vertegenwoordigers van de degrowth-beweging is de Franse econoom en filosoof Serge Latouche. ‘We stevenen af op een botsing. We zitten in een race-auto zonder chauffeur, zonder achteruit-versnelling en zonder remmen, die te pletter zal slaan op de grenzen van de planeet’, schrijft hij in het in 2007 verschenen Petit traité de la décroissance sereine. Het gedachtegoed van Georgescu-Roegen, Gorz en Bookchin dient bij Latouche als springplank om een ‘concrete utopie’ te schetsen, die onze planeet voor de ondergang moet behoeden. Niet dat we een keuze hebben: volgens Latouche is het ‘degrowth of de barbarij’.
Zijn volgers zien het helemaal voor zich: in een degrowth-maatschappij worden goederen lokaal gefabriceerd en is de productieketen flink ingekort. Het concept van de commons, het gemeengoed, wordt opnieuw uitgevonden. Omdat er minder geconsumeerd en geproduceerd wordt zullen mensen minder betaald werk hebben, maar dit is eerder een zegen dan een vloek. Een basisinkomen garandeert namelijk economische zekerheid voor iedereen. ‘Het plezier van vrije tijd en het ethos van spel zouden onze obsessie met werk moeten vervangen’, schrijft Latouche. En: ‘Ongebreidelde concurrentie zou plaats moeten maken voor samenwerking.’ Dan zal een ware deeleconomie ontstaan waarin geld niet langer het belangrijkste ruilmiddel is.
Ook de democratie krijgt een facelift: ecologische gemeenschappen organiseren zich op kleinschalig niveau en dat vraagt om nieuwe vormen van lokaal bestuur. De democratie zou – naar het model van Murray Bookchin – gedecentraliseerd moeten worden. Experimenten met directe democratie en nieuwe vormen van representatie zouden vrij baan krijgen. Op deze manier, zo geloven de degrowth-adepten, kunnen burgers weer actief betrokken worden bij het vormgeven van de samenleving. De oude lijfspreuk van de milieubeweging – ‘think globally, act locally’ – wordt met het degrowth-project nieuw leven ingeblazen.
De ecologisch econoom Onno Kuik kijkt sceptisch naar de hoogdravende visies van denkers als Latouche. Kuik doet zijn verhaal op de vijfde verdieping van het Institute for Environmental Studies op de campus van de VU. De ernst van het klimaatprobleem, daar hoef je hem niet van te overtuigen, maar dat economische groei de bron is van al het kwaad, betwijfelt hij. ‘Dat zijn toch meer filosofische ideeën. Als milieueconoom kijk ik in de eerste plaats naar de empirische feiten.’
De gedachte dat de milieuproblemen verholpen zouden zijn wanneer economieën niet langer groeien vindt Kuik te simplistisch: ‘Voorzover ik weet is er geen onderzoek gedaan dat die stelling ondersteunt. Het blijft een hypothese. Het lijkt me eerder een botte en weinig efficiënte manier om vervuiling terug te dringen.’
Er is niets op tegen dat Latouche en gelijkgestemden utopische visies schetsen, onderstreept hij. Maar meer dan prikkelende ideeën heeft de degrowth-beweging vooralsnog niet te bieden. ‘Ze proberen een bepaald onbehagen, dat bij veel mensen leeft, te verwoorden door wat anekdotes en feitjes te verzamelen’, zegt Kuik. ‘Ze zijn meer visionair dan wetenschapper. Ik weet ook niet hoe een omverwerping van het kapitalistische systeem eruit zou zien. De voorbeelden van niet-kapitalistische samenlevingen die we uit het verleden kennen stemmen niet bepaald hoopvol. Ik denk dat je daarmee terughoudend moet zijn.’
De Griekse politiek ecoloog Giorgos Kallis, die bijdroeg aan het vorig jaar verschenen boek Degrowth: A Vocabulary for a New Era, vindt de stelling dat minder groei tot minder vervuiling leidt allerminst een vergezochte gedachte: ‘Ik ben er in ieder geval van overtuigd dat economische groei en het voorkomen van rampzalige klimaatverandering niet met elkaar te verzoenen zijn’, vertelt hij via Skype. ‘De enige perioden waarvan we weten dat de uitstoot van CO2 omlaag is gegaan, waren perioden van economische neergang.’ Natuurlijk blijft de degrowth-oplossing een hypothese, erkent hij: ‘Maar met de kennis die we nu hebben is het een betere hypothese dan het omgekeerde.’
Het technische twistpunt is de vraag of economische groei en CO2-uitstoot van elkaar losgekoppeld kunnen worden. Deze ‘decoupling’-these wordt vaak gevisualiseerd in een grafiek met twee lijntjes – groei en vervuiling – die synchroon in opwaartse richting lopen (de situatie tot nu toe), tot een punt in de toekomst waar de CO2-lijn afbuigt, terwijl de omvang van de economie onverminderd blijft stijgen (voilá: duurzame groei).
Volgens degrowth-aanhangers is dat scenario niets meer dan een geruststellend sprookje dat beleidsmakers elkaar vertellen om het roer niet om te hoeven gooien. Giorgos Kallis: ‘Het is een hardnekkig geloof van de moderne maatschappij, maar het is een fantasie. Als je als vanzelfsprekend aanneemt dat een kapitalistische economie móet groeien, is dit de enige optie. Maar kijk eens naar hernieuwbare energie: daarin zijn enorme stappen gezet, zonder dat de uitstoot van broeikasgassen is teruggedrongen. Het is eerder een aanvulling dan een vervanging.’
De gedachte dat efficiëntere en goedkopere energiebronnen alleen maar leiden tot meer energieverbruik ontlenen de degrowth-denkers aan de Engelse politiek econoom William Stanley Jevons. Ook de Wageningse degrowth-verdediger Buscher haalt direct Jevons’ paradox van stal, om de decoupling-these te ontkrachten: ‘Jevons ontdekte al in de negentiende eeuw dat in een economisch systeem dat is gericht op groei efficiëntie nooit tot noemenswaardige milieuwinst zal leiden. Dat is heel simpel: als je in een kapitalistisch systeem geld bespaart, doordat je goedkoper of milieuvriendelijker produceert, dan heb je extra geld over om in te zetten voor nieuwe economische productiviteit. Dat geld wordt direct geherinvesteerd.’
‘De paus moet eerst maar eens een cursus milieu-economie bij mij komen volgen.’ De vooraanstaande milieueconoom Jeroen van den Bergh heeft weinig op met de oplossingen die de kerkvorst aandraagt: ‘Het is gevaarlijk wanneer de paus uitspraken gaat doen over instrumenten. Hij wijst marktoplossingen van de hand, terwijl milieueconomen het erover eens zijn dat dit probleem niet is op te lossen zonder de beprijzing van CO2.’
De houding van de paus en Naomi Klein is kenmerkend voor de hele degrowth-beweging, vertelt hij in een telefonisch interview vanuit Barcelona, waar hij momenteel onderzoek doet. ‘Veel van die sociologen en politicologen hebben een ideologische houding ten opzichte van milieubeleid. Zij roepen dat we een mentaliteitsverandering nodig hebben. Maar als je kijkt naar de empirie is daar geen bewijs voor: je ziet echter dat marktoplossingen wel effect hebben.’
Toch is Van den Bergh net als de degrowth-beweging kritisch over politici die zich blindstaren op het bruto binnenlands product. In plaats van voor degrowth pleit hij voor agrowth, waarbij de ‘a’ verwijst naar ‘agnostisch’. ‘Ik sta totaal onverschillig tegenover groei. Het bbp is geen relevante indicator voor relatief rijke landen. We moeten meer ontspannen doen over groei.’ Niet dat hij een pijnloze transitie naar een duurzame wereld verwacht: als we het klimaatprobleem serieus willen aanpakken, zou het goed kunnen dat we genoegen moeten nemen met minder of zelfs negatieve groei. Van den Bergh: ‘Ik geloof niet dat groene groei gemakkelijk is. Weinig mensen beseffen hoezeer onze economie afhankelijk is van energie.’
De enige effectieve oplossing is volgens Van den Bergh een wereldwijd systeem van cap trade: het vastleggen van een emissieplafond en het verhandelen van uitstootrechten. ‘Mijn alternatief is geen plan om de wereld te veranderen. Het helpt niet om ideologisch te zijn. Mensen die ik ken uit de degrowth-beweging zijn bijna allemaal niet-economen. Zij onderschatten hoezeer onze wereld wordt gestuurd door markten en prijskaartjes.’
Giorgos Kallis, de Griekse degrowth-aanhanger, werkt net als Van den Bergh in Barcelona en heeft al uitvoerige discussies gehad met de Nederlandse klimaatwetenschapper. Diens oplossing klinkt pragmatisch, maar miskent de politieke krachten, betoogt Kallis. ‘Als econoom probeert hij politiek buiten zijn analyse te houden. Maar zijn voorstel van cap trade veronderstelt een enorme cap, dat zou onze economische groei flink beperken. Regeringsleiders weten dat donders goed. Waarom zouden ze zich anders zo verzetten tegen uitstootbeperkingen? Ik zie niet hoe we de benodigde emissiereducties kunnen realiseren zonder een fundamentele sociale en politieke verandering.’
De degrowth-stroming wil ontsnappen aan het strenge juk van de economische wetenschap. Net als Naomi Klein zien ze klimaatverandering als een katalysator voor een sociale beweging die een betere wereld kan voortbrengen. Geïnspireerd door werken als Small Is Beautiful (1973), waarin de Engelse econoom E.F. Schumacher zich afzet tegen wat sinds kort bekendstaat als ‘economisme’, pleit deze nieuwe ecologische beweging voor een herwaardering van de menselijke maat, de kleine schaal en een leven in harmonie met de natuur.
In haar utopische toekomstvisie klinkt soms een nostalgisch verlangen door naar een tijd die waarschijnlijk nooit is geweest. Een tijd waarin mens en natuur nog niet van elkaar vervreemd waren. Haar moderniteitskritiek is weinig genuanceerd: veel degrowth-denkers hebben de neiging ‘vooruitgang’ consequent tussen aanhalingstekens te plaatsen. ‘Als groei automatisch welzijn zou genereren, zouden we nu in een paradijs leven. In plaats daarvan zijn we op weg naar de hel’, schrijft Serge Latouche met gevoel voor overdrijving.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat tegenstanders degrowth-aanhangers een gebrek aan realiteitszin te verwijten. ‘Ik vind het niet logisch’, verzucht Jeroen van den Bergh aan de telefoon. ‘Ze kiezen de moeilijke weg om een probleem aan te pakken dat al zo ontzettend lastig is.’ Hij woonde laatst een lezing bij van Naomi Klein in Barcelona, maar werd hevig teleurgesteld. ‘Haar analyse mist een systeemperspectief. Het was een opsomming van allerlei hoopvolle aspecten, het bleef beperkt tot goede wil. Maar dat garandeert nog geen goede oplossingen.’
Wie er, zoals de Wageningse hoogleraar Bram Buscher, echter van overtuigd is dat enkel een ideologische paradigma-shift volstaat om het klimaatprobleem het hoofd te bieden, vindt in het degrowth-denken een krachtig alternatief. Buscher: ‘Op dit moment lijkt de ondergang van het kapitalistische systeem compleet onrealistisch. Ik ga er ook niet vanuit dat het op korte termijn gaat gebeuren. Maar uiteindelijk zie ik geen andere weg dan dat het kapitalisme tot zijn einde moet komen. Dat wil niet zeggen dat het een gemakkelijk proces is. Er zijn zoveel machtsbelangen mee gemoeid. Daar maak ik me zorgen over, maar ik wil ook niet meegaan in een apocalyptisch denken. De ideeën van de degrowth-beweging zie ik als kleine, maar belangrijke kiemen. Ik weet bijna zeker dat mijn kind terug zal kijken op deze periode en denkt: hoe hebben we in hemelsnaam kunnen geloven dat we op die manier door konden gaan.’
Beeld: Cameron Davidson / Corbis /HH