In zijn postuum uitgegeven autobiografie Het verhaal van een Duitser beschrijft Sebastian Haffner hoe hij als jonge jongen aan het begin van de Eerste Wereldoorlog zo vaak als hij maar kan naar de sigarenboer in de buurt rent. Daar hangt een kaart van Europa, waarop spelden de voortgang van de Duitse troepen markeren. Hij herinnert zich zijn opwinding, zijn aanvankelijke opgetogenheid over de verschuivende speldjes, en het verflauwen van zijn enthousiasme als blijkt dat de positie van de legers al snel nauwelijks verandert.

Geen grotere belangstelling voor grenzen dan in oorlogstijd. Het begint met ongeloof en verontwaardiging over de vijand die soevereine landsgrenzen overschrijdt en gaat over in een koortsachtige interesse in hoe het front zich verplaatst. In de eerste weken na de Russische inval van Oekraïne hing iedereen aan de lippen van de generaals b.d. en militaire deskundigen die de hindernissen duidden waar de Russische troepen tegenaan liepen. Een gang naar de sigarenboer was niet nodig; de kaarten van het front werden voortdurend op tv getoond en in de krant afgedrukt.

Inmiddels is de aandacht voor de troepenbewegingen wat geluwd en heeft het publieke debat zich verplaatst naar principiëlere vragen over grenzen. Over hoe ver de EU uitgebreid kan worden, wat de rol van de heropgeleefde Navo moet zijn en hoe Europa zich moet voorbereiden als het Russische gas haar grens niet meer over gaat. We dachten te leven in een wereld waar grenzen, althans in het Westen en als het om handel ging, er steeds minder toe deden – en toen was er opeens een ouderwetse, negentiende-eeuwse oorlog om grondgebied van een ander land. ‘We zien’, aldus Paul Scheffer in zijn essay, ‘hoe de internationale afhankelijkheden botsen op een nieuwe scheidslijn tussen democratie en autocratie.’

‘Het wordt tijd om die aantrekkelijke belofte dat méér ook béter is los te laten’

De zomerspecial van De Groene Amsterdammer gaat over grenzen en grenzeloosheid en strekt zich veel verder uit dan de oorlog in Oekraïne. In veel opzichten lijkt de tijd van de grenzeloosheid voorgoed voorbij. De oorlog heeft een forse streep getrokken door het idee van denkers als Benjamin Barber dat als er maar een McWorld zou ontstaan, een geglobaliseerde wereld waarin iedereen met elkaar handelt, vijandschappen vanzelf zouden verdwijnen. Om de klimaatcrisis te keren, moeten we hoe dan ook de grenzeloosheid opgeven, van de groei, van het onbeperkt consumeren, van het eindeloze reizen. En ook als het om ons persoonlijke leven gaat, stuit de mateloosheid tegenwoordig op grenzen – voor je het weet word je beschuldigd van grensoverschrijdend gedrag.

Het einde van de grenzeloosheid, dat klinkt als een somber thema. Maar dat hoeft het niet te zijn. Want zonder grenzen is er geen vrijheid en rechtvaardigheid. Ons verlangen naar grenzeloosheid gaat hand in hand met verlangen naar begrenzing. ‘Individuele vrijheid moet in zoverre zijn grenzen kennen: het individu mag niet tot overlast voor anderen zijn’, stelde de negentiende-eeuwse filosoof John Stuart Mill. Wat voor het individu geldt, geldt evenzeer voor bedrijven, staten en zelfs de mensheid als geheel.

Als individu kun je heel wel varen bij begrenzing. Zoals in De Groene valt te lezen wisten de oprichters van de vermaarde Vrekkenkrant dertig jaar geleden al dat als je grenzen stelt aan je consumptiepatroon je uiteindelijk tijd wint en minder hoeft te werken. En moet de luchthaven wel het vertrekpunt van ons verlangen naar nieuwe ervaringen en betekenis zijn, vraagt Jaap Tielbeke zich af. ‘Het wordt tijd’, schrijft Onno Aerden in de zomerspecial, ‘om die even vage als aantrekkelijke belofte dat méér ook béter is los te laten. Te kiezen voor een leven dat meer haalt uit minder: meer bezinning, meer rust, meer contact met anderen, meer nadenken en, vooruit, meer verveling, door minder te verbruiken, te kopen, te verlangen.’

PS. Dit nummer biedt leesstof voor twee weken, De volgende Groene verschijnt op 28 juli