
Als ik dit schrijf is Prinsjesdag net met een klaterende zonsopgang begonnen en duurt het nog enige uren voordat het kabinet politiek, pers en publiek informeert over wat er in de Miljoenennota staat. Vooraf heeft een survey onder de economenkaste het kabinet gewaarschuwd voor twee kardinale fouten. Niet bezuinigen. En niet investeren in vervuilende sectoren en bedrijven.
Afgaand op wat er tot dusver is gelekt heeft het kabinet in ieder geval de eerste fout niet gemaakt. Anders dan in 2010 toen Rutte I besloot het welzijn van burgers te offeren op het altaar van het begrotingsevenwicht en Nederland de langste recessie ooit injoeg, laat dit kabinet gezond verstand prevaleren. Er wordt niet bezuinigd, lasten worden niet verhoogd.
Uiteraard is het vooral ingegeven door de verkiezingen van maart volgend jaar: kiezertjes paaien door de steunmaatregelen te laten doorrollen, eventjes niet letten op wat dat met de schatkist doet, en de rekening
doorschuiven naar een volgend kabinet. Ik hou mijn hart vast voor volgend jaar. Al vier decennia is de heilige graal van begrotingsevenwicht de kern van het politieke programma van postideologische partijen als VVD en CDA. De herinrichting van de verzorgingsstaat, herziening van het fiscale stelsel, het doorlichten van het bureaucratisch apparaat van het de staat – het is allemaal bijvangst van de terreur van de boekhouders die hier doorgaat voor politiek.
En als ik toch even azijn mag pissen: is het wijs om het grootbedrijf zijn douceurtje – verlaging van de vennootschapsbelasting – af te pakken, en zzp’ers te straffen door de zelfstandigenaftrek te verlagen? Het grootkapitaal heeft door de monetaire steun van de ECB onder corona geen centje pijn, terwijl kleine zelfstandigen en masse kopje-onder gaan. Er valt veel te zeggen voor juist het omgekeerde: hogere zelfstandigenaftrek om creperende zzp’ers te helpen en hogere vennootschapsbelasting voor het grootkapitaal om die aftrek mee te financieren. Dat is nog eens solidariteit: van groot naar klein, van rijk naar arm, van stevig naar wankel.
Minder gecharmeerd ben ik van de poging om de tweede fout te omzeilen. Goed is het dat Hoekstra en Wiebes er überhaupt in zijn geslaagd steun te vinden voor een groeifonds. En dan ook nog twee keer zo groot als het fonds dat vorig jaar werd genoemd: niet tien miljard maar twintig miljard euro.
Helaas laten de bestedingen waar het voor is geoormerkt vanuit een duurzaamheidsperspectief nogal wat te wensen over. De aanbiedingsbrief meldt dat het fonds is bedoeld voor het aanjagen van de economische groei en het vergroten van de verdiencapaciteit van de Nederlandse economie. Het tekent een groeifixatie die moeilijk te rijmen is met de milieu-ambities van het kabinet. Daarover is vrijwel iedereen het eens.
Minstens zo kwalijk is de wijze waarop het kabinet dat wil doen. Door te investeren in ‘kennisontwik- keling, infrastructuur, en onderzoek, ontwikkeling en innovatie’. Omdat wij er met zijn allen garant voor staan, mag je verwachten dat we er ook met zijn allen de vruchten van plukken. Van investeringen in infrastructuur kun je dat nog zeggen. Hoewel de baten van de twee projecten die in de brief worden genoemd – Lelylijn en Noord/Zuidlijn – vooral in Groningen en Amsterdam neerslaan en er vooral voor dat laatste vanuit het perspectief van ruimtelijke rechtvaardigheid eigenlijk geen argumenten zijn.
Veel minder duidelijk is dat voor investeringen in onderzoek en innovatie. Het zijn termen waaronder academici geavanceerde technologieën, kunstmatige intelligentie, robotisering en laboratoria verstaan. Het lijkt sterk op het zogenaamde topsectorenbeleid. Ooit bedoeld om onderzoek en ontwikkeling een nieuwe impuls te geven, heeft dat nauwelijks innovaties opgeleverd, maar vooral veel nieuwe baantjes op het grensvlak van onderzoek en bedrijfsleven voor academisch geschoolde managers en nerds.
Afgaand op de samenstelling van de ‘onafhankelijke’ commissie die over de subsidieaanvragen moet beslissen gaat met dit fonds hetzelfde gebeuren. Ook daarin zitten uitsluitend academisch geschoolden die bij kennis en onderzoek aan high- tech en laboratoria denken en niet aan dakbedekkers, timmerlieden, verpleegkundigen of koks – om een viertal professies te noemen die laag in aanzien staan, maar zeer complexe handelingen vereisen.
Oftewel, het wordt het duurste banenplan voor academici ooit. Waar laagopgeleiden het merendeel van de kosten voor mogen ophoesten. Het is groen noch sociaal. Dat moet anders.