Er is een boodschap voor het Nederlandse hockey. Hallo hallo, ding-dong. De boodschap is van de club Voordaan, die dit jaar voor het eerst in de hoofdklasse speelt. De club heeft, anders dan concurrenten als Kampong of Klein Zwitserland, niet de middelen om chic te doen en dure spelers te halen en te houden. Ook is er geen geld voor dure clubhuizen en kantines met chroom en marmer. Of voor schoonmakers of kunstgras. Nergens voor, eigenlijk.

Maar dat is niet de boodschap. Wat die wél is, verwoordt Christin Cavallet (34), afkomstig uit Zwitserland: ‘De mens staat hier centraal. Het gaat niet alleen om de kwaliteit van de individuen, maar er is ook veel aandacht voor de mentale balans in het team.’

Dat komt allemaal voort uit de unieke aanpak van de coach, Rob Haantjes. Anders dan bij concurrenten als Kampong of Klein Zwitserland wordt bij Voordaan op de dag van de wedstrijd niet over tactische zaken gesproken. Dat doen ze eerder in de week, soms, als er genoeg mensen tijd hebben. En zin. In plaats daarvan houdt de trainer voor de wedstrijd een praatje: over ‘passie, hockeyplezier en het teamgevoel. Ja, Rob is een gevoelsmens.’

Haantjes probeert de ploeg in ‘de juiste mindset’ te krijgen, de jongens ‘emotioneel te raken door middel van een praatje, met muziek of een beeld. (…) Met zo’n praatje creëert hij een heel bijzondere teamspirit.’

Hoe beter het groepsgevoel, hoe beter de prestatie. Dat blijkt in deze tijden van individualisering steeds meer. Hoe anders kan een voetbalelftal dat bestaat uit bij elkaar gekochte wereldvedetten verliezen van een veel soberder en beperkter team? Omdat de spelers het vuur uit de sloffen lopen voor elkaar. (Een gemiddelde trainer zegt dan over het algemeen: ‘Mijn jongens lopen letterlijk het vuur uit hun sloffen voor elkaar.’)

Het is in alle sporten een factor, met name in de teamsporten: het groepsgevoel, de teamspirit: het gevoel dat je een collectief bent, een eenheid die méér is dan de som der delen, een verbond, zo sterk als zijn zwakste schakel.

Zoals een geluksgevoel een gevoel van intens geluk is, is een groepsgevoel een gevoel van groep. Eén voor allen, allen voor één. Samen staan we sterk.

Je bent nog geen groep als je allemaal hetzelfde shirtje draagt. Dat is het begin. Daarna komt team building. Het individu telt niet, dat gaat op in de massa. Als één man moet het team spelen, als één man moet het denken en voelen.

En daar komt de trainer om de hoek kijken. Een gevoelsmens kan goed groepsgevoel kweken. Door bedrijfsuitjes te organiseren, bijvoorbeeld. Met z’n allen lekker gaan raften op de Linge. Survivaltochten in de Ardennen. Alle spelers gaan naar elkaars verjaardag, bij elkaar op kraamvisite. Iedereen zegt dat de baby van een ander mooi en lief en leuk is en lekker ruikt. Naar de film. Nordic walken. Klaverjassen. Gezamenlijk de shirtjes wassen. Blaasvoetbal doen. Elkaars schoenen poetsen. Gieren van het lachen. Veel en vaak praten. Met elkaar en met de trainer. Over het gevoel. Dan komen de prestaties vanzelf.

Het groepsgevoel wordt ook versterkt door tegenslag. Bijvoorbeeld als de trainer van een voetbalelftal die een contract heeft voor nog een paar jaar, opeens doei zegt en naar het buitenland vertrekt. Daar sta je dan, als groep, en je vraagt je af wat er allemaal waar was van zijn mooie praatjes over ‘we zijn een team’ en ‘we doen het samen’ en jippiejajee. Als groep krijg je dan wel even een dreun, maar was uns nicht umbringt, macht uns stärker, om Nietzsche te parafraseren.

Op zo’n moment wordt de kiem gezaaid van een fenomenaal groepsgevoel: als het zo moet, dan zullen we pttvrrrdrrr wel even laten zien wat we kunnen.

Emoties tonen. Elkaar aanraken, op allerlei plekken. Zeggen hoe dat voelt. Groepstherapie. Groepsseks. Alle neuzen dezelfde kant op. En dan ruiken hoe iedereen het lekkerst ruikt.

Het groepsgevoel wordt zo sterk dat iedereen zich inzet voor een ander, zich opoffert. Iedereen is inwisselbaar voor een ander. Alle shirts krijgen hetzelfde rugnummer.

Als de kleinste speler, die een brilletje draagt, wordt aangevallen, gaat het hele team als een muur om de jongen heen staan. De elf spelers zingen als uit één mond: ‘Het is stil aan de overkant’, en niemand die te vroeg of te laat inzet. De centrale middenvelder springt in de sloot, en de rest van het team duikt er in één vloeiende beweging achteraan, als lemmingen. Lemmingen hebben een sterk groepsgevoel. Individualistische lemmingen zie je nauwelijks.

Dit was de boodschap voor het Nederlandse hockey. Misschien heeft de Partij van de Arbeid er ook iets aan.