Auteurs die naast hun werk voor een volwassen lezerspubliek ook kinderboeken schrijven, kwamen vroeger sporadisch voor. Afgezien van Hans Andreus, Jan Blokker en Remco Campert schieten mij weinig namen te binnen. Tegenwoordig worden de grenzen tussen de twee literaire gebieden veel regelmatiger doorbroken. Soms gebeurt dat zo oubollig en gewild leuk — Jules Deelder met De bevrijding van Koos Spook en Kees van Kooten met Het schaampaard — dat je de ambities van betreffende schrijvers nauwelijks serieus kunt nemen. Eva Gerlach en Elma van Haren echter publiceren mooie gedichten voor kinderen en Mensje van Keulen, Marion Bloem, Toon Tellegen, Cyrille Offermans en Willem van Toorn voelen zich redelijk tot helemaal thuis in het «kinderkamp». Interessant was ook het jeugdliteraire debuut van Pamela Koevoets De buurman van drie hoog (1998) en zeer veelbelovend is dat van Hermine Landvreugd: Willem is een weerwolf.

Willem is een jongetje met gescheiden ouders. Hij woont bij zijn moeder; zijn grote broer Mick bij vader. In het weekend zijn ze samen bij een van beide ouders. De scheiding vormt niet hét onderwerp, maar duikt wel voort durend op. Moeder is een klassieke zangeres en bij de confrontatie met vaders Surinaamse vriendin — hooggehakte gouden sandalen van de Albert Cuypmarkt en een glanzend roze broek die op knappen staat — kijkt ze standaard boos of strak. Na een link avontuur van de broers in de wasserette bijt ze de werkloze vader toe dat het een goed idee zou zijn als hij zelf eens genoeg verdiende om een wasmachine aan te schaffen en wanneer de gezamenlijke verzameling dode dieren niet meer bij Willem thuis mag staan, omdat ontbindende lijkjes gevaar opleveren voor de gezondheid, is vader direct bereid het hele zaakje in huis te nemen.

Landvreugds boek vertoont weinig opbouw of dwingende samenhang. Het is eerder een verhalenbundel dan een roman, maar de verhalen gaan wel steeds over dezelfde broertjes. Ze zijn voornamelijk doende met 21ste-eeuwse varianten op het vroegere begrip «katten kwaad». Het tweetal sjeest rond met een uit oma’s bejaardenhuis ontvreemde rolstoel (blijft vastzitten in de tramrails), rijdt clandestien op de brommer en prutst geld uit de parkeermeter. En Mick neemt de uitdaging aan om met levensgevaar rond te wentelen in de droogtrommel van de wasserette. Willem kijkt met stijgende verontrusting toe, de roze beha van vaders vriendin op zijn hoofd. Hilarisch is de scène waarin Mick gehuld in kippenpak reclame moet maken voor McNuggets met gratis cola.

Met inlevingsvermogen en gevoel voor detail observeert de schrijfster twee grote stadskinderen die vaak aan hun lot worden overgelaten en die niet altijd weten wat ze met hun tijd en hun situatie aanmoeten. Dat levert onvoorspelbare, weerbarstige verhalen op over een kant van de samenleving waar kinderboekenschrijvers weinig over berichten. Uitzonderlijk is bovendien dat Landvreugd haar verhaalfiguren en hun soms dubieuze activiteiten volstrekt in hun waarde laat. De manier waarop ze over hen schrijft is amoreel, wat binnen de jeugdliteratuur bij mijn weten niet eens bestaat. Het is duidelijk dat hier dezelfde schrijfster aan het woord is als in haar verhalen voor volwassenen. Die worden bevolkt door hoeren, gewelddadige pooiers, cokesnuivers en kleine criminelen die hun dagen vullen met wietteelt, vreugdeloze seks, te veel drank en bokswedstrijden. De opeen stapeling van nergens toe leidende treurnis resulteert in een deprimerende sfeer van afstomping.

In Landvreugds kinderboek is daar geen sprake van en dat komt voor rekening van de hoofdpersoon, die de schrijfster met voor haar ongebruikelijke genegenheid heeft getekend. Ze verschaft de lezer toegang tot de intimiteit van een jongenshoofd vol heel eigen gedachtekronkels. Onverdraaglijke situaties probeert Willem te bezweren door zich te verbeelden dat hij een vliegende weerwolf is, «groot en stoer en de baas over de hele wereld». Hij is aandoenlijk in het solidariteitsconflict ten aanzien van zijn ouders en hij overweegt dat het slim is om te huilen, «dan krijgen ze misschien geen straf». Hij ziet niets in pantoffels, want «als je pantoffels aanhebt, mag je niet naar buiten of moet je bijna naar bed. Pantoffels betekenen dat er niks meer gebeurt. Ze zijn het tegenovergestelde van een springtouw.» Willem is dol op de nacht omdat er dan niemand is die zegt wat je moet doen, en hij houdt van droevige liedjes: «Vro lijke liedjes dansen om je hoofd en dan weer het raam uit. Maar droevige liedjes kruipen in je buik en daar blijven ze heel lang zitten.»

Het enige wat op zo'n mooi kinderboekendebuut valt af te dingen zijn de onbeholpen tekeningen van Victor Meijer, die het boek een onterecht uiterlijk van kinderachtigheid verlenen.