Het is niet alleen de stijl of de duizelingwekkende snelheid waarmee Dee van perspectief wisselt, soms midden in een alinea, maar ook wat hij vertelt en observeert: hij weet perfect te variëren tussen het intieme en het banale, de lieve fluisterwoorden van de vader die op het punt staat zijn dochter weg te geven en de interne frustratie van de opgefokte fotograaf, waardoor er een totaalbeeld ontstaat, van een locatie, een gebeurtenis, een sociale klasse en een mentaliteit. De gasten uit New York en Chicago die in het meer provinciale Pittsburgh de snob spelen, het speechende jongere broertje dat door een oudere vrouw seksueel voorgoed wordt veranderd, de dronken feestganger die zich opdringt aan de serveerster, de moeder die op haar eigen mislukte huwelijk terugkijkt, en daar middenin Adam en Cynthia, het meest stabiel en overtuigd van allemaal: ‘Ze zijn voor elkaar bestemd: daarvan is hij zo intens overtuigd dat hij het niet kan uitspreken, zelfs niet tegen haar. Ze lijkt op een paardenfluisteraar, denkt hij, alleen is hij de enige, hij is de enige bij wie het werkt, zij is de enige die zo tegen hem mag praten.’

Toen ik The Privileges voor het eerst las, eind 2010, verwachtte ik een andere roman: de achterflap klonk als het stereotiepe cultuurkritische boek over een bankiersechtpaar, geobsedeerd door kasjmier truien, de juiste postcodes en de juiste lunchreserveringen en natuurlijk geld – Adam en Cynthia’s achternaam, Morey, scheelt maar één letter. De verrassing bestond eruit dat niet geld centraal staat in de roman, maar de liefde die nooit cynisch of ironisch wordt.

Jonathan Dee is geen househould name in de Amerikaanse letteren, maar hij draait al een tijdje mee, schreef vier eerdere boeken en was redacteur bij de Paris Review. The Privileges, nu in een fijne vertaling verschenen als Privileges, was genomineerd voor de Pulitzer Prize en geldt als zijn grotere doorbraak. En terecht, want het is, ook bij herlezing, even Hoog Literair als psychologisch diepzinnig. Privileges draait om groei. Op de meest oppervlakkige manier om de toename van geld, die Adam professioneel en soms half illegaal bewerkstelligt. ‘Het was verwarrend over geld na te denken, anders dan in termen van groei, hoe het kon worden aangewend om meer geld te genereren. Ook al wist hij niet waarom, ergens riekte dat voor hem naar de dood.’ Maar daarnaast groeien Adam en Cynthia in hun rollen, als echtpaar, als ouders, als ondernemers. We lezen hoe Cynthia in de metro even haar kinderen kwijtraakt; hoe Adam het telefoonnummer van een knappe serveerster verovert, niet om te bellen, maar om te zien of hij het versieren niet heeft afgeleerd; hoe Cynthia en Adam zich overgeven aan marathonseks in een hotel, ‘een neuktoernooi’, alsof ze aan zichzelf willen bewijzen dat ze de passie nog in zich hebben, maar halverwege besluiten toch liever naar huis te gaan omdat ze hun kinderen missen. Elk hoofdstuk is een persoonlijkheidstest. Cynthia leert om te gaan met haar familie, Adam leert zo ongeveer heel financieel New York aan zich te onderwerpen. ‘Hij en Cynthia hadden het volste vertrouwen in hun eigen toekomst, niet als een variabel gegeven maar als een einddoel: de kijkjes die New York bood op het leven van degenen die echt geslaagd waren, de mysterieuze keten van hun ervaringen, wekten bij hen beiden niet zozeer afgunst op als wel ongeduld.’

En toch zit er iets dubbelzinnigs in de manier waarop Dee hun liefde presenteert. Want die is inderdaad ‘episch’, zoals hun zoon het noemt, maar ook uitsluitend. Ze houden ongelimiteerd van elkaar en van hun kinderen, maar alles daar buiten is betekenisloos, iets wat gebruikt kan worden. Als haar stiefzus haar verwijt dat ze haar kinderen alles geeft wat ze willen, denkt Cynthia: waarom niet? Ik houd van mijn kinderen, ik wil dat ze het beter hebben dan ik, waarom zou ik ze iets weigeren? De roman speelt zich over twintig jaar af, en zo tekent zich een heel duidelijk beeld af van hoe de kinderen, April en Jonas, zich ontwikkelen met dat opvoedkundige pathos in gedachten. Dit lijkt liefde, maar hierin zit ook de straf. In de meeste romans over Groot Geld zit een moralistische eindafrekening, de personages komen erachter dat ze uit het oog hebben verloren waar het écht om gaat in het leven, meestal op het moment dat de belastingdienst met loeiende sirenes voor de deur staat – in Privileges blijft Adams handel met voorkennis onontdekt, de miljarden op zijn bankrekening worden gedoneerd aan goede doelen, maar op hun verschillende manieren lijken April en Jonas voorgoed geketend aan die liefde, niet in staat om zich ervan los te maken en op eigen benen te staan, en niet in staat om zonder die liefde het droog te houden.