Een jaar of wat geleden wijdde het tijdschrift Raster een nummer aan ‘Meneertjes’. Meneertjes zijn literaire personages die argeloos door het leven gaan, zich uiterst correct gedragen en zich, hoewel ze door iedereen worden uitgekafferd en gekoeioneerd, elke keer weer met frisse moed in nieuwe avonturen storten. Prototype van een Meneertje is Plume, het onsterfelijke personage van Henri Michaux. Plume reist graag. Maar tijdens een reis op een passagiersschip wordt hij opgemerkt door de kapitein, die woedend uitroept: ‘Wat doet die vent hier? Wel allemachtig, is er dan geen enkele discipline meer, daar beneden? Als de bliksem terug naar het ketelruim met die kerel.’ En Plume werkt zich tijdens de hele oversteek een ongeluk. Maar hij zegt niets. Hij beklaagt zich niet. Hij denkt aan al die ongelukkigen die helemaal niet op reis kunnen, terwijl hij wel reist, voortdurend reist.
Maarten Biesheuvel is een Meneertje. Misschien moet ik zeggen dat de personages van Maarten Biesheuvel Meneertj es zijn, maar het verschil is niet zo groot, omdat Biesheuvel zichzelf portretteert in zijn vele verhalen, waarvan nu de mooiste Zeeverhalen zijn verschenen ter gelegenheid van de toekenning van de P.C. Hooftprijs. De overeenkomsten tussen Biesheuvel en Plume zijn frappant. De zeeverhalen eindigen onveranderd met situaties waarin Biesheuvel, na zich gezellig in zijn hut te hebben geïnstalleerd, uit de bovenkooi wordt gevloekt door een gespierde matroos. Die is net op tijd aan boord gebracht, waarna Bies het schip (dat de Waterweg al uitvaart) met de staart tussen de benen moet verlaten.
De titel Zeeverhalen is misleidend. De verhalen spelen zich niet af op zee, maar aan de wal, waar Biesheuvel met alle macht probeert om aan te monsteren. De daarop volgende episode op het schip is uiterst kort en eindigt ermee dat Biesheuvel in een enorme ketel met afgewerkte olie wordt gegooid, een onnoemelijk vervuilde machinekamer binnen twee uur brandschoon moet vegen, of van het schip wordt gezet. Om te kunnen aanmonsteren, moet je een monsterboekje hebben. Dat is zoiets als je ziel, want zonder zo’n boekje kun je geen zeeman worden. Dus doet Biesheuvel alle moeite om zo’n boekje te bemachtigen. Onder meer door zich te laten keuren. Bij een van die keuringen ziet de dokter een vreemde knobbel op zijn penis. Die moet eraf, zegt de arts. En Bies gaat terug naar huis met een enorm verband dat hij er in zijn onhandigheid aftrekt, zodat hij onder het bloed komt te zitten.
De meeste verhalen hier verzameld zijn verzonnen en gaan over kapiteins en stuurlui die in het midden van de negentiende eeuw, de tijd van de grote zeilschepen en de eerste stoomschepen, fantastische avonturen beleven. Het zijn gedroomde zeeverhalen, en Biesheuvel geeft direct toe dat zijn inspiratiebron een paar zeeschrijvers zijn die hij mateloos bewondert: Herman Melville (Moby Dick) en Joseph Conrad (The Nigger of the ‘Narcissus’, Typhoon). Biesheuvel gaat op zeereis zoals Jean des Esseintes dat deed, hoofdfiguur uit Joris Karl Huysmans’ Tegen de keer. Deze moet zich vanwege ernstige overspannenheid terugtrekken in zijn villa op het platteland. Daar bouwt hij zijn eetkamer om tot scheepshut. Hij vervangt de ramen door patrijspoorten en achter die patrijspoorten plaatst hij aquaria met vissen. Hij overlaadt de tafel met kompassen, passers, zeekaarten. Zo nu en dan snuift hij aan een stukje teerhoudend touw dat hij voor dit doel in een flesje bewaart. Zo waant hij zich op zee. Biesheuvel gebruikt vergelijkbare technieken om zich op zee te wanen. Ook hij gebruikt scheepsvoorwerpen om zijn verbeelding te stimuleren. Maar vooral maakt hij gebruik van de vervoerende werking van taal. Hij mompelt en schrijft oude zeetermen: ‘landvasten’ en ‘brulboeien’, ‘sloepenrol’ en ‘platvoetwacht’, ‘schoten’ en ‘vallen’ en praat zich zo in trance.
Biesheuvel is de grootste gedroomde zeereiziger uit onze literatuur. Hij bedenkt de zeewereld niet omdat hij te beroerd is om echt aan te monsteren, maar omdat hij niet anders kan. En hij kan niet anders om dezelfde reden als Des Esseintes. Psychische kwalen beletten hem om daadwerkelijk te reizen (laat staan als zeeman te werken), dus moet hij reizen in zijn hoofd. Er is, denk ik, een nauwe band tussen de kwaal die Biesheuvel dwingt aan wal te blijven (en die hij zelf zijn melancholie, of zijn manische depressie noemt) en zijn obsessie voor zeereizen. Aanvallen van angst en gekte blijken zich bij Biesheuvel te uiten in de voorstelling (of hallucinatie) van een zeereis die hij onvoorzichtig genoeg begonnen is in een belachelijk klein bootje (een roeiboot of sloep), waarmee hij argeloos de zee op is gevaren met de bedoeling de oceaan, of op zijn minst het Kanaal, over te steken. Zodra hij het zeegat uit is, steekt prompt een storm op, en alles wat Biesheuvel daarna nog kan doen is hozen met een emmer en zich inprenten dat hij de emmer niet uit handen mag laten glippen, omdat hij anders verloren is. Van roeien is dan al lang geen sprake meer. Het vege lijf redden is het enige wat hem nog rest.
Menig verhaal gaat over zo’n beangstigende ervaring in een ‘bateau ivre’. Nu zou je verwachten dat als die gedroomde zeereizen uitingen zijn van angstaanvallen Biesheuvel de zee zou mijden als de pest. Maar dat is niet het geval. Integendeel zelfs. Hij is lyrisch over zeereizen; hij verafgoodt de kapitein van de Moby Dick, en het spijt hem eeuwig dat hij niet langer als zeerot over de zeven zeeën heeft kunnen zwalken. Hoe is dat mogelijk? Misschien omdat de zeeavonturen een positieve keerzijde hebben die Biesheuvel in staat stelt de aanvallen van angst en depressie te boven te komen. Zijn dierbaarste droom is namelijk om als stuurman richting en zekerheid aan zijn schip te geven. En hoewel hij absoluut niet voor stuurman in de wieg is gelegd (de enkele keer dat hij op een pleziervaartuig het stuurwiel mocht bedienen, leidde tot een debacle) is het denkbeeldig onder controle brengen van zijn scheepje tijdens zware storm een zaak van levensbelang.
Zo probeert Biesheuvel met behulp van zijn zeeverhalen door vele stormen heen zijn leven op koers te houden. Die verhalen moeten goed in elkaar zitten, anders is de constructie niet tegen de storm bestand, en gaat hij alsnog naar de haaien. Daarom besteedt hij zoveel zorg aan zijn stijl. Biesheuvels stijl zijn de planken en spanten van het bootje dat hem tegen de elementen beschut.